ECLI:NL:CRVB:2011:BP8463
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 november 2009, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaarde. Het Uwv had op 13 februari 2008 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in strijd had gehandeld met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
Tijdens de zitting op 4 februari 2011 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.J. van Woerden. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de beperkingen van appellant, zoals beschreven door psychiater J. Groenendijk, niet voldoende waren onderbouwd. Appellant voerde aan dat zijn psychische belastbaarheid niet goed was erkend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn arbeidsbeperkingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen nieuwe gezichtspunten van appellant gezien die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2011.