ECLI:NL:CRVB:2011:BP8455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2929 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die zich op 10 januari 2000 wegens psychische klachten ziek meldde. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beperkingen van betrokkene onvoldoende waren weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en het besluit van appellant vernietigd.

De Raad heeft in het hoger beroep de deskundige G. Nabarro geraadpleegd, die op 11 maart 2010 bevestigde dat de beperkingen van betrokkene correct waren verwerkt in de FML. Tijdens de zitting op 23 juni 2010 heeft appellant verzocht om schorsing van het onderzoek om de FML te herzien. Na het indienen van nadere stukken heeft de Raad op 4 februari 2011 de zaak opnieuw behandeld.

De Raad concludeert dat betrokkene, met inachtneming van haar beperkingen, in staat is de werkzaamheden van de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit van appellant is vernietigd. Tevens wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 maart 2011.

Uitspraak

08/2929 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2008, 07/1510 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene] wonende te [woonplaats], Spanje (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 18 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De psychiater G. Nabarro heeft op 11 maart 2010 vragen van de Raad beantwoord. Partijen hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2010. Namens appellant is verschenen mr. R.A. Sowka. Betrokkene is niet verschenen.
Ter zitting van de Raad is het onderzoek geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te zenden. Bij brieven van 6 juli 2010 en 18 augustus 2010 heeft appellant nadere stukken in het geding gebracht. De Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De nadere behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Namens appellant is verschenen A. Anandbahadoer, namens betrokkene mr. L.G.M. van der Meer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was werkzaam als dienstverlener voor 21 uur per week. Zij was gedurende drie jaar van haar werkzaamheden vrijgesteld voor studie. In deze periode heeft zij zich op 10 januari 2000 wegens psychische klachten ziek gemeld. In verband hiermee heeft betrokkene een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd.
1.2. Op verzoek van de verzekeringsarts van appellant is over betrokkene gerapporteerd door de psychiater J.D.J. Tilanus. Deze is in zijn rapport van 12 juni 2001 tot de conclusie gekomen dat bij betrokkene geen sprake was van een ziekte of gebrek op het vakgebied van de psychiatrie die haar zou belemmeren om gangbare arbeid te verrichten. Bij besluit van 20 juni 2001 heeft appellant deze conclusie overgenomen en aan betrokkene een uitkering ingevolge de WAO geweigerd. Dit besluit is na bezwaar van betrokkene gehandhaafd bij besluit van 29 april 2002.
1.3. Betrokkene heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. Zij heeft daarbij een rapport van de psychiater N.J. de Mooij overgelegd, die haar volledig arbeidsongeschikt achtte. De rechtbank heeft in dit rapport geen aanleiding gevonden het besluit van 29 april 2002 voor onjuist te houden en zij heeft het beroep tegen dat besluit bij uitspraak van 5 november 2003, 02/1134, ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
1.4. Op verzoek van de Raad is omtrent betrokkene rapport uitgebracht door de psychiater G. Nabarro. Deze kwam tot het oordeel dat voor betrokkene op
30 januari 2001 gedurende 52 weken op psychische gronden onafgebroken beperkingen voor het verrichten van arbeid hebben gegolden. Hij heeft deze beperkingen in zijn rapport nader omschreven. Bij zijn uitspraak van 25 augustus 2006, 03/5824, heeft de Raad de onder 1.3 genoemde uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van
29 april 2002 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht.
1.5. Bij het thans bestreden besluit van 22 februari 2007 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2001 wederom ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de grond dat betrokkene bij het einde van de wachttijd in staat was haar eigen werk van dienstverlener gedurende 21 uur per week te verrichten. Subsidiair is overwogen dat betrokkene in staat was passende arbeid te verrichten en daarin een zodanig inkomen te verdienen dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid 35 tot 45% bedroeg.
2. Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de door de deskundige Nabarro voor betrokkene gegeven beperkingen onvoldoende tot uitdrukking komen in de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank heeft het bestreden besluit daarom wegens het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding en een goede motivering vernietigd onder gegrondverklaring van het beroep daartegen en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1. Hangende het hoger beroep heeft de Raad aan de deskundige Nabarro de vraag voorgelegd of de door hem aangegeven beperkingen op de juiste wijze zijn verwerkt in de voor betrokkene opgestelde FML. In zijn reactie van 11 maart 2010 heeft de deskundige deze vraag ontkennend beantwoord. Hij heeft daarbij aangegeven op welke wijze de FML naar zijn oordeel dient te worden bijgesteld.
3.2. Ter zitting van de Raad van 23 juni 2010 heeft appellant verzocht het onderzoek te schorsen teneinde te bezien of de FML bijstelling behoeft. Aan dit verzoek is voldaan. Nadien zijn de onder I genoemde stukken ingezonden.
3.3. Appellant stelt zich thans op het standpunt dat betrokkene bij ommekomst van de wachttijd niet in staat was haar eigen werk als dienstverlener te verrichten. Wel was betrokkene naar het oordeel van appellant in staat de aan haar voorgehouden functies te vervullen.
3.4. De Raad kan zich in dit standpunt van appellant vinden. De voor betrokkene opgestelde FML is thans in overeenstemming met de door de deskundige Nabarro aangegeven beperkingen. Met deze voor haar geldende beperkingen moet betrokkene in staat worden geacht de werkzaamheden, verbonden aan de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
3.5. Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene nog opgemerkt dat blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Koek van 2 november 2006 voor betrokkene geldt dat forse nekbelasting moet worden vermeden en dat deze beperking niet in de FML is verwerkt. De Raad merkt naar aanleiding daarvan op dat in elk geval voor voldoende functies geldt dat deze geen forse nekbelasting met zich meebrengen. Deze grief kan derhalve niet slagen, nog daargelaten dat deze in een zeer laat stadium van de procedure naar voren is gebracht.
3.6. Het onder 3.1 tot en met 3.5 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt, nu daarin terecht het bestreden besluit is vernietigd. Het aldaar overwogene leidt eveneens tot de conclusie dat een besluit volgens welk betrokkene bij einde wachttijd zal worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% de rechterlijke toetsing zal kunnen doorstaan. Appellant heeft ter zitting toegezegd dat een dergelijk besluit zal worden vergezeld van de toekenning van wettelijke rente.
4. De Raad ziet aanleiding appellant ter veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 433,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T. Dolderman.
EK