op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2008, 08/450, en 14 januari 2009, 08/2142 (hierna: aangevallen uitspraak 1 en 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2011
08/5291
Namens appellant heeft mr. A. van den Os, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Daarbij is gevoegd een rapport van orthopedisch chirurg dr. C.W. Jolles van 25 augustus 2008, met bijlagen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 17 november 2008 heeft het Uwv een rapport ingezonden van bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe van 13 november 2008.
09/877
Namens appellant heeft mr. Van den Os, voornoemd, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 9 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. L.N. Foppen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
De Raad heeft het onderzoek heropend en revalidatiearts prof. dr. H.J. Stam als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft op 28 juni 2010 een rapport uitgebracht.
Van de zijde van het Uwv is hierop gereageerd met een bij brief van 23 augustus 2010 toegezonden rapport van
16 augustus 2010 van bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe.
Voorts heeft het Uwv bij brief van 17 september 2010 een nadere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige
P. de Zeeuw ingezonden, gedateerd 15 september 2010.
Desgevraagd heeft de deskundige Stam bij schrijven van 25 oktober 2010 gereageerd op bovenvermeld rapport van bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe.
Van de zijde van het Uwv is nogmaals gereageerd met een bij brief van 9 november 2010 toegezonden rapport van
8 november 2010 van bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting op 4 februari 2011 waar partijen niet zijn verschenen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1957, is op 10 december 2001 uitgevallen met klachten ten gevolge van suikerziekte en met pijnklachten aan zijn linkerarm en rug. Sinds 9 december 2002 ontving hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Appellant heeft zich met ingang 14 juli 2004 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld als gevolg van een auto-ongeluk op 29 juni 2004 en heeft het Uwv verzocht zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering te herzien.
1.3. Bij besluit van 14 november 2006 heeft het Uwv - onder toepassing van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSb) - geweigerd de WAO-uitkering te herzien, onder overweging dat de arbeidsongeschiktheid van appellant na 14 juli 2004 niet, dan wel niet gedurende een periode van 104 weken, is toegenomen. Bij besluit van 17 december 2007 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
14 november 2006 ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 17 december 2007 is - onder toepassing van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSb) - de WAO-uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2007 ongewijzigd vastgesteld volgens de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
Bij besluit van 10 april 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit geheel in stand blijven. De medische grondslag van het bestreden besluit 1 was naar het oordeel van de rechtbank toereikend. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat, met inachtneming van de ter zitting gegeven toelichting op de functie receptionist, baliemedewerker (sbc-code 315150), de functie waarop de berekening van de resterende verdiencapaciteit mede is gebaseerd, de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 toereikend is.
3. Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 medische en arbeidskundige gronden aangevoerd.
4.1. In de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 oktober 2009 heeft de Raad aanleiding gevonden om de hiervoor in rubriek I genoemde revalidatiearts Stam als deskundige te benoemen.
4.2. In zijn rapport van 28 juni 2010 heeft deze deskundige geconcludeerd dat appellant een chronisch pijnsyndroom, een depressieve stoornis en diabetes mellitus type I heeft. Het chronisch pijnsyndroom en de diabetes mellitus type 1 bestonden op 6 oktober 2006 en 22 februari 2007. Met betrekking tot de depressieve symptomen heeft de deskundige gerapporteerd dat hij daarover geen uitsluitsel kan geven en dat de indruk uit de correspondentie is dat er bij betrokkene ook in 2006 en 2007 al psychosociale problematiek een rol speelde. De deskundige wijst op de screening in januari 2007 door het Spine & Joint Centre te Rotterdam, waarbij de totaalscore van appellant van de psychologische vragenlijst SCL-90 ten opzichte van de normpopulatie zeer hoog was.
Op grond van zijn eigen onderzoek en de medische stukken van de behandelend sector kan de deskundige zich ten aanzien van de psychische en somatische klachten van appellant niet verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. De deskundige acht aannemelijk dat appellant in oktober 2006 beperkingen ondervond in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts is de deskundige van mening dat de belastbaarheid van appellant in de rubriek dynamische handelingen bijgesteld dient te worden ten aanzien van bijvoorbeeld hand- en vingergebruik rechts; schroefbewegingen van hand en arm rechts, reiken, frequent reiken tijdens het werk, buigen en frequent buigen tijdens het werk, torderen en duwen of trekken. Traplopen, klimmen, knielen en hurken zijn alle matig tot ernstig beperkt. Ook bij statische houdingen zijn beperkingen aanwezig zoals bij staan, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn.
De deskundige acht in verband met de instabiele diabetes mellitus beperkingen aanwezig in de werktijden en acht appellant niet in staat 8 uur per dag, 40 uur per week te werken.
De deskundige achtte een nader deskundigenonderzoek niet nodig.
Op grond hiervan acht de deskundige appellant niet in staat tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
4.3. Bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe heeft in de rapportage van 16 augustus 2010 aangegeven dat de deskundige zich door het doen van een expliciete uitspraak met betrekking tot de psychische status van appellant, buiten het gebied van zijn deskundigheid heeft begeven. Wat betreft de beperkingen als gevolg van een instabiele diabetes kan de bezwaarverzekeringsarts de deskundige deels volgen. De bezwaarverzekeringsarts acht het werken in onregelmatige diensten minder wenselijk en heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op dit punt aangepast op 17 augustus 2010. Voor een urenbeperking zag hij geen medische reden. Met betrekking tot de klachten van het bewegingsapparaat heeft de bezwaarverzekeringsarts het advies van de deskundige niet overgenomen, omdat hij zich op het standpunt stelt dat van een geobjectiveerde ziekte of gebrek geen sprake is.
4.4. Deskundige Stam heeft in een reactie van 25 oktober 2010 aangegeven dat de reactie van het Uwv voor hem geen aanleiding is de conclusie aan te vullen of te wijzigen en dat het psychisch domein onlosmakelijk onderdeel is van de revalidatiegeneeskunde.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat, gelet op het verhandelde ter zitting van 9 oktober 2009, de datum in geding waarop het bestreden besluit 1 betrekking heeft, 12 juli 2006 is in plaats van 6 oktober 2006.
5.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. In het onderhavige geval ziet de Raad, op basis van de voorhanden medische gedingstukken, aanleiding in zoverre van deze hoofdregel af te wijken dat de Raad de deskundige niet volgt in zijn conclusie dat, in verband met klachten van depressieve aard, in de FML onvoldoende rekening is gehouden met beperkingen van appellant in persoonlijk en sociaal functioneren. Met betrekking tot de depressieve klachten heeft de deskundige weliswaar aannemelijk geacht dat appellant ook in oktober 2006 beperkingen ondervond in het persoonlijk en sociaal functioneren, maar hij heeft tevens aangegeven geen uitsluitsel te kunnen geven ten aanzien van de data in geding. In dat verband wijst de Raad erop dat bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe in de rapportage van 16 augustus 2010 heeft aangegeven dat noch uit de medische kaart van de huisarts in het dossier, noch uit de specialistenbrieven, noch uit de gegevens van de psycholoog van het Spine & Joint Centre het bestaan van een invaliderende depressieve stoornis ten tijde van de datum in geding absoluut blijkt. In die brieven wordt, aldus van der Merwe, meerdere keren benadrukt dat de instelling dan wel het gedrag van appellant zijn medische klachten in negatieve zin beïnvloedt. De Raad ziet in een en ander aanleiding om de deskundige niet te volgen in zijn conclusie dat ook in 2006 en 2007 depressieve klachten en een depressief gedrag een belangrijke beperking vormden voor de inzetbaarheid van appellant voor arbeid.
5.3. Voor het overige heeft de Raad heeft geen aanleiding gevonden te twijfelen aan het oordeel van de geraadpleegde deskundige Stam over de data bij de bestreden besluiten 1 en 2 in geding. Daarbij tekent de Raad aan, gelet op de overweging 5.1, in het rapport van de deskundige in plaats van 6 oktober 2006 eveneens te lezen 12 juli 2006.
Naar het oordeel van de Raad is het door de deskundige verrichte onderzoek naar de beperkingen van het bewegingsapparaat van appellant en de beperkingen als gevolg van de diabetes volledig en zorgvuldig geweest. De Raad ziet ook geen aanleiding het oordeel van de deskundige niet te volgen met betrekking tot diens inschatting van de ernst van de beperkingen inzake de werktijden, als gevolg van de instabiele diabetes mellitus. De Raad ziet evenmin aanknopingspunten om de afwijkende conclusie van de bezwaarverzekeringsarts inzake de klachten van het bewegingsapparaat doorslaggevend te achten.
Naar het oordeel van de Raad bieden de op eigen onderzoek verkregen en gewogen bevindingen van Stam, daarbij betrokken de zich in het dossier bevindende medische gegevens, voldoende aanknopingspunten om te komen tot het oordeel dat de FML van 17 augustus 2010 geen juist beeld van de belastbaarheid van appellant geeft en dat niet is komen vast te staan dat appellant in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidsdeskundigen geselecteerde functies.
5.4. Uit de overwegingen 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep in beide zaken slaagt. De aangevallen uitspraak 1, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 geheel in stand blijven, dient te worden vernietigd; de aangevallen uitspraak 2 en het bestreden besluit 2 dienen eveneens te worden vernietigd. Het Uwv dient, met inachtneming van deze uitspraak van de Raad, nieuwe besluiten op de bezwaren van appellant te nemen, waarbij de bezwaarverzekeringsarts - in lijn met overweging 5.3 - een nader oordeel dient te geven over de belastbaarheid van appellant met betrekking tot de in geding zijnde data 12 juli 2006 en 22 februari 2007. Voor toepassing van de bestuurlijke lus ziet de Raad gelet op de aard en de omvang van het geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten 1 en 2 geen aanleiding.
5.5. De Raad overweegt voorts dat het Uwv bij de nieuwe besluiten op bezwaar aandacht moet besteden aan de vraag gedurende hoeveel uren appellant in verband met de instabiele diabetes mellitus op beide data in geding kon werken. Het Uwv zal zich voor de inschatting van het aantal uren dienen te laten informeren door de behandelend internist
Th.L.J.M. van der Loos. Het Uwv zal de door de deskundige Stam vermelde beperkingen moeten weergeven in een door de bezwaarverzekeringsarts op te stellen FML en vervolgens door een bezwaararbeidsdeskundige, zonodig in overleg met een bezwaarverzekeringsarts, een nieuwe beoordeling moeten laten maken van de geschiktheid van appellant voor de aan de schattingen per 12 juli 2006 (op basis van het aSB) en 22 februari 2007 (op basis van het oSB) ten grondslag liggende functies en de mate van arbeidsongeschiktheid die daaruit voortvloeit.
6.1. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep (procedure 09/877) en in hoger beroep (procedure 08/5291 en 09/877).
6.2. De proceskosten worden in procedure 08/5291 begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Met betrekking tot de vordering van de kosten ter hoogte van € 1.564,14 van het door orthopedisch chirurg dr. C.W. Jolles uitgebrachte rapport van 25 augustus 2008 is de Raad van oordeel dat deze vordering, behoudens wat betreft de in de daarop betrekking hebbende nota vermelde kantooruren ten bedrage van € 74,40 + € 14,06 (19% BTW) = € 88,46 voor toewijzing in aanmerking komt. In totaal komt in de procedure 08/5291 dus een bedrag van € 2.119,68 (€ 644,- + € 1.475,68) voor vergoeding in aanmerking.
6.3. De proceskosten worden in procedure 09/877 begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
08/5291
Vernietigt de aangevallen uitspraak 1, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand blijven;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met betrekking tot de datum
12 juli 2006;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 2.119,68 te betalen door het Uwv;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
09/877
Vernietigt de aangevallen uitspraak 2;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met betrekking tot de datum
22 februari 2007;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uwv;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.