[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 maart 2009, kenmerk 08/742 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 maart 2011
Namens appellant heeft mr. D.R. Kamps, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 4 september 2007 aan de Svb bericht sinds 1 januari 2004 een gezamenlijke huishouding te voeren. Op 23 oktober 2007 heeft hij een aanvraag gedaan voor een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening (Stcrt. 2006, 243, gewijzigd bij Regeling van 27 augustus 2007, Stcrt. 2007, 170, hierna: TRP), door het aan hem door de Svb toegezonden, voorbedrukte, formulier te ondertekenen en retour te zenden.
1.2. Bij besluit van 23 november 2007 heeft de Svb appellant deze eenmalige uitkering, ter grootte van € 4.500,– toegekend. Vervolgens heeft de Svb vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarde dat hij op 1 juli 2007 een AOW-pensioen voor een ongehuwde moest ontvangen. Bij besluit van 29 mei 2008 heeft de Svb het bedrag van € 4.500,= van appellant teruggevorderd. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 19 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Svb onder meer overwogen dat hij, in dit verband, weliswaar de melding van appellant dat hij per 1 januari 2004 een gezamenlijke huishouding voert te laat heeft onderkend, maar dat appellant zelf had kunnen onderkennen geen recht op de tegemoetkoming te hebben. De informatie gevoegd bij het voorgedrukte aanvraagformulier maakte melding van de voorwaarde van het ontvangen van een AOW-pensioen voor een ongehuwde op 1 juli 2007. Bovendien is, nog voor de retourzending van de aanvraag door appellant, zijn recht op AOW met terugwerkende kracht herzien van een pensioen voor een ongehuwde naar een pensioen voor een gehuwde. Er zijn, naar de mening van de Svb, geen dringende redenen om van de terugvordering af te zien, noch is er sprake van schending van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat de terugvordering van de eenmalige uitkering in strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel herhaald.
4. De Raad dient in de eerste plaats te bezien of hij bevoegd is van het onderhavige hoger beroep kennis te nemen. De Raad stelt vast dat de TRP niet is opgenomen in de bij de Beroepswet behorende bijlage. Dit houdt in beginsel in dat de Raad niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen, tenzij zou moeten worden gezegd dat de TRP een zodanige verwantschap heeft met de op genoemde bijlage geplaatste dan wel anderszins aan de Raad toebedeelde wetten en regelingen, dat aan de Raad desondanks de bevoegdheid zou dienen toe te komen in hoger beroep te oordelen over het geschil. Naar het oordeel van de Raad doet deze situatie zich hier voor. De onderhavige regeling vertoont duidelijke aanknopingspunten met de wetten en regelingen op het gebied van (bijstands)uitkeringen welke tot de rechtsmacht van deze Raad behoren.
5. Ten aanzien van het eigenlijke geschil in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
5.1. Uit artikel 5, tweede lid, van de TRP volgt dat de Svb gehouden is de eenmalige uitkering terug te vorderen indien blijkt dat een betrokkene in strijd met de waarheid gegevens heeft verstrekt of verzwegen, waardoor hij ten onrechte de tegemoetkoming heeft verkregen, dan wel dit op andere wijze heeft bewerkstelligd. Gezien de in 1.2 weergegeven gang van zaken is de Raad van oordeel dat appellant had kunnen en moeten onderkennen dat aan hem ten onrechte de eenmalige tegemoetkoming is toegekend. Weliswaar was de Svb bij het verzenden van het aanvraagformulier voor de eenmalige tegemoetkoming op de hoogte van het feit dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde, maar dat was kort daarvoor pas door appellant doorgegeven. Appellant had in een dergelijke situatie alert moeten zijn op het feit dat dit gegeven mogelijk nog niet in alle correspondentie van de Svb verwerkt was. Daarnaast was appellant zelf op de hoogte van het feit dat hij op de in dit verband relevante datum, 1 juli 2007 voor de AOW aangemerkt was als gehuwd. De Raad kan appellant dan ook niet volgen in zijn stelling dat de terugvordering van de eenmalige tegemoetkoming zodanig in strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel dat van terugvordering afgezien zou moeten worden.
5.2. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.A. van Amerongen.