ECLI:NL:CRVB:2011:BP7434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3231 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde ANW-uitkering en de toepassing van de schuldsanering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellant, die sinds mei 1997 een nabestaandenuitkering ontving. De Svb heeft in het verleden de ANW-uitkering van appellant gestort op de boedelrekening van de bewindvoerder, omdat appellant onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) viel. De Svb heeft in 2002 de uitkering beëindigd vanwege een gezamenlijke huishouding, en in 2003 heeft de Svb een terugvordering ingesteld van te veel betaalde uitkeringen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. In 2007 heeft de Svb de terugvordering herzien en het bedrag verlaagd, maar appellant heeft opnieuw bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Svb de terugvordering op juiste wijze heeft toegepast en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb bevoegd was om het besluit van 2003 ambtshalve te heroverwegen en dat de terugvordering van € 29.179,80 in stand moet blijven. Tevens is geoordeeld dat de Svb de aflossingscapaciteit van appellant niet onjuist heeft vastgesteld, ondanks dat er geen rekening is gehouden met het inkomen van de partner van appellant en de zorgtoeslag. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/3231 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 mei 2009, 08/4609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van den Buijs, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Appellant is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.B.B. Beelaard. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
Na de behandeling van het geding ter zitting heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen. Partijen is daarvan mededeling gedaan bij brief van 1 november 2010.
Namens appellant is bij faxbericht van 26 november 2010 op dit schrijven gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sinds mei 1997 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op appellant is in de periode van 24 november 1999 tot 9 december 2004 de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing geweest. Gedurende deze periode heeft de Svb de ANW-uitkering van appellant gestort op de boedelrekening van de bewindvoerder.
1.2. Bij besluit van 26 september 2002 heeft de Svb de aan appellant toegekende ANW-uitkering met ingang van 1 februari 1999 beëindigd, omdat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3. Bij besluit van 7 april 2003 heeft de Svb van appellant de over de periode februari 1999 tot en met augustus 2002 te veel betaalde ANW-uitkering ten bedrage van € 38.251,28 teruggevorderd. Appellant heeft bij brief van 22 augustus 2005 bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is door de Svb bij besluit op bezwaar van 15 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard. In een brief van dezelfde datum heeft de Svb appellant bericht dat aanleiding bestaat om het besluit van 7 april 2003 te herzien. Daarbij is medegedeeld dat de Svb niet van plan is € 38.251,28 van appellant terug te vorderen, maar € 29.179,80. Reden hiervoor is dat op appellant op 24 november 1999 de WSNP van toepassing is geworden. Alle bedragen die voor die datum onverschuldigd aan appellant zijn betaald, vallen hierdoor onder de schuldsaneringsregeling en kunnen niet door de Svb worden teruggevorderd.
1.4. Appellant heeft tegen het besluit op bezwaar van 15 mei 2007 beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank op 21 september 2007 ongegrond verklaard. Het tegen laatstgenoemde uitspraak ingestelde verzet is door de rechtbank op 3 maart 2008 ongegrond verklaard.
1.5. Bij besluit van 23 november 2007 heeft de Svb van appellant de over november 1999 tot en met augustus 2002 te veel betaalde ANW-uitkering ten bedrage van € 29.179,80 teruggevorderd. Voorts is beslist dat deze vordering met ingang van december 2007 in 32 maandelijkse termijnen van € 887,46 en in 1 termijn van € 781,08 aan de Svb dient te worden terugbetaald.
1.6. Bij het bestreden besluit van 26 mei 2008 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 november 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant allereerst gesteld dat de Svb de vordering had moeten inbrengen bij de lopende schuldsanering. De Svb heeft de ANW-uitkering gestort op de boedelrekening van de bewindvoerder, waardoor appellant feitelijk geen gebruik heeft kunnen maken van de gelden en volgens appellant onverschuldigd is betaald. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad inzake Ontvanger-Hamm van 5 september 1997, LJN ZC2419, is betoogd dat de door de Svb aan de boedel gedane betalingen aangemerkt hadden moeten worden als boedelschuld. Appellant is bovendien in een ongunstigere situatie terecht gekomen door het lange wachten van de Svb met de terugvordering. Verder heeft appellant bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien. Wat betreft de invordering is aangevoerd dat het maandelijkse aflossingsbedrag te hoog is vastgesteld. Appellant kan dit bedrag feitelijk niet betalen, maar leent dit geld maandelijks bij zijn werkgever.
3.2. Bij brief van 1 november 2010 vermeld in rubriek I, heeft de Raad appellant de vraag voorgelegd in hoeverre het besluit van 23 november 2007, gelet op het eerdere besluit van 7 april 2003 aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3. Naar aanleiding van die brief heeft appellant gesteld dat het op hem van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb moet worden beschouwd en dat van het besluit van 7 april 2003 terug dient te worden gekomen. Aangevoerd is dat de Svb van de gehele periode van terugvordering had moeten afzien. Nu de periode waarover wordt teruggevorderd slechts ten dele wordt herzien, wordt volgens appellant een onjuiste toepassing gegeven aan de schuldsanering.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Tussen partijen is allereerst in geschil de terugvordering van de aan appellant te veel betaalde ANW-uitkering.
4.3. Ten aanzien van dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat de Svb het besluit van 7 april 2003 ambtshalve heeft heroverwogen en daarbij is teruggekomen van dat besluit, in die zin dat de periode van terugvordering is beperkt tot het tijdvak van november 1999 tot en met augustus 2002. De Raad is van oordeel dat een bestuursorgaan de bevoegdheid toekomt om, niet alleen op een verzoek van een belanghebbende, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar ook uit eigen beweging, een eerder genomen besluit gedeeltelijk dan wel in volle omvang te heroverwegen. De omstandigheid dat dat eerder genomen besluit in rechte onaantastbaar is geworden, staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, gedeeltelijk terugkomt van het eerder genomen besluit, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De toetsing beperkt zich dan in beginsel tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit verdergaand te herzien. Vervolgens dient de bestuursrechter met betrekking tot het nieuwe besluit nog de vraag te beantwoorden of moet worden gezegd dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het nieuwe besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellant ter zake van de WSNP naar voren heeft gebracht, geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden vormt als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Svb had hierin dan ook geen aanleiding behoren te vinden om het besluit van 7 april 2003 wat betreft de periode van terugvordering verdergaand te herzien. Dat op appellant de schuldsaneringsregeling van toepassing was, was aan de Svb bekend. De Svb betaalde de ANW-uitkering om die reden niet aan appellant doch stortte de uitkering op de boedelrekening van de bewindvoerder. Voorts kan niet worden gezegd dat de Svb niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.5. Nu appellant het door de Svb nader vastgestelde bedrag van de terugvordering niet heeft betwist, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit tot terugvordering van € 29.179,80 in stand moet blijven.
4.6. Voorts is tussen partijen in geschil de vraag of de Svb de aflossingscapaciteit van appellant op juiste wijze heeft vastgesteld.
4.7. Ter bepaling van de aflossingscapaciteit van appellant heeft de Svb bij het bestreden besluit toepassing gegeven aan het Besluit invordering boeten en onverschuldigd betaalde bedragen AOW, Anw en AKW (hierna: Besluit). Daarbij is de Svb ten gunste van appellant afgeweken in die zin dat niet zijn gehele aflossingscapaciteit ingezet behoeft te worden voor de aflossing van de vordering. Daarbij merkt de Raad op dat de Svb bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het inkomen van appellants partner en met de zorgtoeslag die appellant ontvangt. Hierdoor zou de aflossingscapaciteit veel hoger zijn uitgevallen dan het in het bestreden besluit neergelegde bedrag. De Raad is van oordeel dat hiermee niet kan worden gezegd dat de Svb een onjuiste toepassing heeft gegeven aan genoemd Besluit.
4.8. Ook ziet de Raad geen aanleiding tot het oordeel te komen dat de Svb met de bij appellant aanwezige schulden bij derden rekening had moeten houden. In aanmerking genomen dat appellant deze schulden aan derden niet binnen één jaar heeft afgelost, heeft de Svb in overeenstemming met haar beleid hiermee dan ook geen rekening gehouden. Van bijzondere omstandigheden die de Svb hadden moeten nopen om met deze schulden wél rekening te houden is de Raad niet gebleken.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR