ECLI:NL:CRVB:2011:BP7431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6289 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens onverschoonbare termijnoverschrijding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had op 26 oktober 2005 de bijstand van de appellant met ingang van 21 januari 1999 ingetrokken. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het College verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, volgens het College was dit pas op 9 december 2005 ter post bezorgd, terwijl de termijn voor indienen op 1 december 2005 afliep. Appellant voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn zieke ouders, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen de beslissing van het College ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant verantwoordelijk was voor zijn postbehandeling en dat hij maatregelen had moeten treffen om tijdig bezwaar te maken. Appellant had ook voorlopige maatregelen kunnen nemen, maar dit had hij nagelaten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad was van mening dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar niet in strijd was met de eerdere mededeling van het College dat het bezwaarschrift in behandeling werd genomen. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift weliswaar was behandeld, maar niet op de door appellant gewenste inhoudelijke wijze. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/6289 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2007, 06/1419 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 21 januari 1999 ingetrokken.
1.2. Bij bezwaarschrift, gedateerd 6 december 2005 en ontvangen door het College op 12 december 2005, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 oktober 2005. Bij brief van 22 december 2005 heeft het College aan appellant meegedeeld dat diens brief van 6 december 2005 op 12 december 2005 is ontvangen en als bezwaarschrift in behandeling wordt genomen. Bij brief van 6 januari 2006 heeft het College aan appellant meegedeeld dat het bezwaarschrift niet is ingediend voor het einde van de wettelijke termijn daarvoor, welke volgens het College afliep op 1 december 2005. Daarbij is gevraagd waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Appellant heeft daarop geantwoord dat hij zijn bezwaarschrift op 6 december 2005 verstuurd heeft en dat de postverwerking van het College mogelijk achterloopt. Verder heeft hij aangevoerd dat het College bij brief van 22 december 2005 al heeft meegedeeld dat het bezwaarschrift in ontvangst genomen wordt en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift afloopt op 7 december 2005. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat hij door zijn afwezigheid van huis in verband met de aan zijn ouders te verlenen zorg en omdat hij juridisch advies wilde inwinnen, het bezwaarschrift niet eerder kon indienen.
1.3. Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe is onder meer overwogen dat uit het poststempel blijkt dat het bezwaarschrift eerst op 9 december 2005 ter post is bezorgd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 januari 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaarschrift, gelet op het poststempel en het einde van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 26 oktober 2005, te laat is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank brengt hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd, namelijk dat hij wegens ziekte van zijn vader langdurig en veelvuldig bij zijn ouders verbleef, niet met zich dat hij niet tijdig bezwaar kon maken. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het de verantwoordelijkheid is van appellant om bij langdurige afwezigheid maatregelen te treffen ten aanzien van zijn postbehandeling, bijvoorbeeld door waarneming door een derde, of zijn post had kunnen laten doorzenden. Daaraan is toegevoegd dat appellant ook voorlopig bezwaar had kunnen maken. Dat hij dit niet gedaan heeft komt voor zijn risico. Daarom is er, aldus de rechtbank, geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling waarbij hij voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd, en hij maakt deze dan ook tot de zijne. De Raad voegt hieraan toe dat, anders dan appellant betoogt, de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar niet in strijd is met de mededeling dat het bezwaarschrift in behandeling wordt genomen. Het bezwaarschrift van appellant is immers behandeld, maar niet op de inhoudelijke wijze die appellant wenst. Aan die mededeling kon appellant ook niet het vertrouwen ontlenen dat het College zijn bezwaarschrift ontvankelijk zou verklaren.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD