[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 november 2009, 09/2045 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 9 februari 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2010. Appellante is verschenen. CAK is met voorafgaan bericht niet verschenen.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante heeft op 29 oktober 2008 bij CAK een aanvraag ingediend om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, als bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.3. CAK heeft bij besluit van 24 december 2008 de aanvraag van appellante afgewezen en daartoe overwogen dat appellante niet voldoet aan de ingevolge de Zvw geldende voorwaarden om de compensatie eigen risico te ontvangen.
1.4. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij zij heeft aangegeven dat zij zowel in 2006 als in 2007 meer dan 180 dagen per jaar een geneesmiddel gebruikt dat voorkomt op de lijst met aandoeningen en geneesmiddelen, waarvoor de compensatie van het eigen risico van toepassing is. Zij heeft daarbij overgelegd de afleverhistorie van haar apotheek [naam apotheek] over 2006 tot en met 2008.
1.5. Bij besluit van 16 februari 2009 heeft CAK het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 december 2008 ongegrond verklaard.
1.6. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 februari 2009. Daarbij heeft zij onder meer aangegeven dat CAK haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. Voorts heeft appellante gesteld dat CAK zich in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet heeft ingespannen alle relevante feiten boven tafel te krijgen. Ten slotte heeft appellante gesteld dat zij in verband met Diabetes Mellitus II het geneesmiddel metformine gebruikt en deswege dient te worden ingedeeld in een farmaceutische kostengroep (FKG).
1.7. CAK heeft in beroep nader uiteen gezet dat het op basis van de gegevens van Vektis heeft geconcludeerd dat betrokkene in 2006 wel maar in 2007 niet in een FKG is ingedeeld. Aan appellante zijn in 2007 niet meer dan 180 standaard dagdoseringen maar precies 180 standaard dagdoseringen afgeleverd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 16 februari 2009 ongegrond verklaard.
2.2. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat uit de memorie van toelichting op artikel 118a van de Zvw volgt dat, om ingedeeld te worden in een FKG, het niet gaat om afgeleverde maar om voorgeschreven geneesmiddelen. Ook blijkt daaruit dat het niet gaat om meer dan 180 standaard dagdoseringen, maar om minimaal 180 standaard dagdoseringen.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. De Raad verwijst voor het van toepassing zijnde wettelijke kader en de uitleg die daaraan moet worden gegeven naar zijn uitspraak van 19 oktober 2010, LJN BN9985.
3.3. Zoals de Raad in r.o. 4.2.1 van zijn uitspraak van 9 november 2010, LJN BO3785, heeft geoordeeld is de Raad met CAK van oordeel dat een verzekerde in een bepaald jaar in een FKG dient te worden ingedeeld, indien aan hem in dat jaar meer dan 180 standaard dagdoseringen van een relevant geneesmiddel zijn afgeleverd. In zijn uitspraak van eveneens 9 november 2010, LJN BO3791, heeft de Raad in r.o. 4.4.2 geoordeeld dat niet het feitelijk gebruik van medicijnen, maar de aflevering ervan de hier aan te leggen maatstaf vormt voor indeling in een FKG in een bepaald refertejaar.
3.4. De Raad stelt vast dat uit de door CAK overgelegde gegevens blijkt dat betrokkene in 2007 niet is ingedeeld in een FKG omdat aan haar in dat jaar precies 180 standaard dagdoseringen zijn afgeleverd. Dit gegeven stemt overeen met de door appellante in bezwaar en beroep overgelegde afleveringhistorie van haar apotheek. De Raad moet het er daarom voor houden dat appellante in 2007 terecht niet is ingedeeld in een FKG, zodat zij geen recht heeft op compensatie eigen risico 2008. Dit betekent dat het beroep van appellante tegen het besluit van 16 februari 2009 ongegrond dient te worden verklaard.
4. Met betrekking tot het beroep op de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de Raad als volgt. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door CAK op 30 december 2008 tot deze uitspraak zijn nog geen vier jaar verstreken. De redelijke termijn is derhalve niet overschreden. Het beroep kan reeds om die reden niet slagen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011.