ECLI:NL:CRVB:2011:BP7016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6939 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering na baarmoederhalskanker met deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellante, die als gevolg van baarmoederhalskanker arbeidsongeschikt is geraakt. Appellante, die sinds 1994 niet meer kan werken, ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herziening door het Uwv in 2007, werd haar uitkering verlaagd naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Rotterdam.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de zaak behandeld. Tijdens de zittingen is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. I. Baggerman-Scherpenisse, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door verschillende juristen. De Raad heeft een gynaecologisch oncoloog, prof. dr. R.H.M. Verheijen, als deskundige benoemd om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de restgevolgen van de baarmoederhalskanker, waaronder vermoeidheid, adequaat zijn meegewogen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding juist is. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de hoofdregel dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige wordt gevolgd. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6939 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2008, 08/499 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Baggerman-Scherpenisse, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Baggerman-Scherpenisse. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Huijzer.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad het onderzoek heeft heropend.
Desgevraagd heeft prof.dr. R.H.M. Verheijen, gynaecologisch oncoloog, op 16 oktober 2010 een schriftelijk verslag van het door hem op 3 september 2010 verrichte onderzoek van appellante aan de Raad uitgebracht. Namens appellante is daarop gereageerd. Van de zijde van het Uwv is hierop gereageerd door verzekeringsarts J.C. Weegink met een rapport van 9 november 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 21 januari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Baggerman-Scherpenisse, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 8 februari 1994 als gevolg van baarmoederhalskanker uitgevallen voor haar werkzaamheden als zelfstandige in een kapperszaak. Aan haar is laatstelijk per 2 januari 2001 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 1 augustus 2007 is de uitkering met ingang van 2 oktober 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Bij besluit van 18 december 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 augustus 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de diverse rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts in voldoende mate blijkt dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat met de klachten van appellante in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ruim voldoende rekening is gehouden.
3. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de in de FML van 8 mei 2007 opgenomen duurbeperking van 20 uur per week onvoldoende is. Voorts heeft appellante verzocht haar te doen onderzoeken door een onafhankelijk deskundige.
4. De Raad heeft aanleiding gezien de hiervoor in I genoemde gynaecologisch oncoloog prof. dr. Verheijen als deskundige te benoemen. Deze deskundige heeft appellante op 3 september 2010 onderzocht en geconcludeerd dat de restgevolgen van de baarmoederhalskanker ingesloten vermoeidheid in voldoende mate door middel van de in de FML opgenomen duurbeperking zijn meegewogen. De deskundige kan zich verenigen met de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding zoals verwoord in de FML.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Dit betekent dat voor het aannemen van een studie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden dan wel een verdergaande duurbeperking geen aanleiding bestaat. Het rapport van de deskundige acht de Raad zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De Raad is voorts van oordeel dat het van de zijde van appellante nader toegezonden commentaar op het rapport van Verheijen geen ander licht werpt op medische situatie van appellante op de datum in geding.
5.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn te achten.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.2 tot en met 5.3 volgt het dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM