ECLI:NL:CRVB:2011:BP6925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/391 WAO-T en 09/1648 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en urenbeperking bij WAO-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 4 maart 2011, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam behandeld. Appellante, die sinds 19 augustus 2002 met psychische klachten uitgevallen is voor haar werk als caissière, heeft een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Het Uwv heeft haar echter minder dan 15% arbeidsongeschikt bevonden en de WAO-uitkering per 21 november 2007 ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.

In de tussenuitspraak wordt vastgesteld dat het Uwv in zijn bestreden besluit 2 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ongewijzigd heeft gelaten, maar met een gewijzigde motivering het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond heeft verklaard. De Raad overweegt dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak terecht heeft geoordeeld dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan de stelling van appellante dat zij niet in staat is om 40 uur per week te werken. De Raad concludeert dat er een beperking moet worden aangenomen voor het handelingstempo tijdens het verrichten van arbeid, zoals aangegeven in de rapportage van de behandelend artsen.

De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gesignaleerde gebrek in het besluit van 13 maart 2009 te herstellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/391 WAO-T en 09/1648 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2008, 08/1959 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar met bijlagen (hierna: bestreden besluit 2), gedateerd 13 maart 2009, ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 19 augustus 2002 met psychische klachten uitgevallen voor haar werk als caissière voor 32 uur per week. Met ingang van 18 augustus 2003 heeft het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 20 september 2007 heeft het Uwv appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt bevonden en de WAO-uitkering met ingang van 21 november 2007 ingetrokken. Bij besluit van 2 april 2008 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 september 2007 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak tegen bestreden besluit 1 gerichte beroep van appellante gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met beslissingen over proceskosten en griffierecht.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch oordeel dat aan bestreden besluit 1 ten grondslag ligt voor onjuist te houden voor zover dit betrekking heeft op de door het Uwv in de FML voor appellante vastgestelde beperkingen ten aanzien van haar persoonlijk en sociaal functioneren. Meer beperkingen op het gebied van haar persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van de psychische gesteldheid van appellante kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet uit de in beroep door appellante overgelegde rapportage van zenuwarts C.J.F. Kemperman worden afgeleid. De rechtbank heeft in de rapportage van Kemperman wel aanleiding gevonden voor haar conclusie dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan de door Kemperman onderschreven stelling van appellante dat zij per datum in geding nog niet in staat was om 40 uur per week te werken en dat daarom uit preventief oogpunt een beperking in het aantal arbeidsuren per week aangewezen is. Kemperman en behandelend psychotherapeute L.E. Vis hebben daarbij aangegeven dat bij appellante een verhoogde recidivekans bestaat voor een depressie. Aangezien ook de Uwv-standaard “Verminderde arbeidsduur” ruimte laat voor een urenbeperking vanuit preventief oogpunt, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv een dergelijke beperking voor appellante moet aannemen.
2.3. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust en hangende het hoger beroep bij bestreden besluit 2 opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. De Raad acht het beroep van appellante op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen bestreden besluit 2.
3.2. In hoger beroep heeft appellante erop gewezen dat uit de rapportage van Kemperman blijkt dat voor haar een beperking moet worden aangenomen voor het handelingstempo tijdens het verrichten van arbeid (item 1.9.8 van de FML). De Raad stelt vast dat het Uwv dit standpunt niet heeft weerlegd nu zij in haar reactie, de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe van 7 mei 2009, uitsluitend ingaat op het handelingstempo in het dagelijks leven (item 1.7 van de FML). Hieruit volgt naar het oordeel van de Raad dat op item 1.9.8 een beperking dient te worden aangenomen.
3.3. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv de FML ongewijzigd in stand gelaten en volstaan met een gewijzigde motivering om het bezwaar van appellante wederom ongegrond te verklaren. Gezien de overwegingen en het oordeel van de rechtbank alsook in aanmerking genomen dat het Uwv weliswaar ook hoger beroep heeft ingesteld, maar dat later – vóór het nemen van bestreden besluit 2 – heeft ingetrokken, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak het Uwv geen ruimte liet voor het achterwege laten van een zodanige urenbeperking dat zij – uit preventief oogpunt – in staat wordt geacht tot het gedurende aanmerkelijk minder dan 40 uur per week werken.
3.4. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het hiervoor gesignaleerde gebrek in het besluit van 13 maart 2009 te herstellen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 13 maart 2009 te herstellen met in achtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T. Dolderman.
TM