ECLI:NL:CRVB:2011:BP6922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2527 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na auto-ongeluk

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante, die zich ziek meldde na een auto-ongeluk op 11 januari 2006. Appellante, werkzaam als eerste medewerker bediening/huishouding in een hotel/restaurant, meldde zich ziek met whiplashklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek werd vastgesteld dat zij per 10 januari 2008 recht had op een WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,52%. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar beroep ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische belastbaarheid van appellante correct was weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zij medisch gezien in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, waardoor de beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid niet aan de orde kwam. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/2527 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 april 2009, 08/1318 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen Advocaten te Roermond, heeft namens appellante hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011.
Appellante is verschenen, bijgestaan door Aerts. Voor het Uwv is verschenen
drs. R. Spanjer.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft zich op 12 januari 2006, nadat zij daags tevoren in haar auto van achteren was aangereden, met whiplashklachten ziek gemeld voor haar voltijdse werk als eerste medewerker bediening/huishouding in een hotel/restaurant. Nadat verzekeringsgenees- en arbeidskundig onderzoek een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,52% had opgeleverd, is bij besluit van 3 januari 2008 vastgesteld dat zij per 10 januari 2008 recht heeft op een WGA-uitkering.
2. In bezwaar tegen dat besluit heeft zij aangevoerd dat zij als gevolg van een combinatie van fysieke en psychische beperkingen volledig èn duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat had moeten worden vastgesteld dat zij per 10 januari 2008 recht op een IVA-uitkering heeft.
Bij besluit van 8 juli 2008 is haar bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is haar beroep, in essentie een herhaling met nadere onderbouwing van haar bezwaar, ongegrond verklaard.
Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
De verzekeringsgeneeskundige advisering is in overeenstemming met de eisen van het Schattingsbesluit en de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Er zijn geen aanknopingspunten om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De informatie van de behandelend sector is in voldoende mate in de beoordeling meegenomen en niet onjuist uitgelegd. De klachten van appellante zijn niet onderschat of onjuist geïnterpreteerd. Niet is gebleken dat appellante op de datum in geding niet in staat was om met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen werkzaamheden te verrichten. Aan de eigen beleving van appellante kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit is af te leiden dat zij ernstiger medisch is beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Het besluit op bezwaar berust dan ook op een juiste medische grondslag.
Appellante moet medisch gezien in staat worden geacht tot vervulling van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Het verlies aan verdienvermogen bedraagt circa 55%, zodat er geen sprake is van volledige - en bijgevolg ook geen duurzame - arbeidsongeschiktheid.
4. In hoger beroep heeft appellante in essentie herhaald wat zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daarbij heeft zij ter nadere onderbouwing van haar standpunt overgelegd onder meer een commentaar van psychiater A.R. Hertroijs, gedateerd 4 september 2009, op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 30 januari 2009, dat een reactie inhield op zijn rapport van 16 januari 2009 waarin hij is gekomen tot de conclusie dat appellante per 10 januari 2008 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht.
5. Op 18 augustus 2009 heeft appellante bij het Uwv melding gemaakt van toegenomen klachten; zij is op 21 juli 2009 in het ziekenhuis opgenomen voor een operatie waarbij een knieprothese is geplaatst. Verzekeringsgenees- en arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat zij per 21 juli 2009 volledig arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 1 april 2010 is vastgesteld dat appellante minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, haar restverdiencapaciteit per 1 oktober 2008 nihil is en de mate van haar arbeidsongeschiktheid 100% is, maar de hoogte van de WGA-uitkering daardoor niet wijzigt.
6.1. De Raad overweegt het volgende.
6.2. Het besluit van 1 april 2010 houdt geen intrekking of wijziging van het besluit op bezwaar van 8 juli 2008 in, is dus geen besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan daarom thans niet worden meegenomen in de beoordeling.
6.3. De vraag of per 10 januari 2008 sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid kan niet eerder aan de orde komen dan nadat is komen vast te staan dat appellante per die datum volledig arbeidsongeschikt is.
6.4. Ook naar het oordeel van de Raad is dat laatste niet het geval.
Centraal staat de vraag of de door de bezwaarverzekeringsarts Tjen op 26 juni 2008 enigszins (slechts wat het kortdurend statisch geknield of gehurkt actief kunnen zijn betreft) aangescherpte FML van 5 november 2007 de medische belastbaarheid per
10 januari 2008 correct weergeeft. Mede in aanmerking genomen de daarin opgenomen beperking van de werktijden tot gemiddeld ongeveer vier uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week, kan bezwaarlijk worden ontkomen aan de conclusie dat in de FML forse, hoofdzakelijk fysieke beperkingen zijn opgenomen. Echter, anders dan appellante meent, is er van “geen benutbare mogelijkheden” als bedoeld in het Schattingsbesluit geen sprake. Niet is voldaan aan de daarvoor geldende strenge criteria. Ook hetgeen door de primaire verzekeringsarts Jagt in zijn rapport van 5 november 2007 is genoteerd over de dagelijkse fysieke bezigheden van appellante staat daaraan in de weg.
6.5. Dat zij meer/ernstiger is beperkt dan in die aangescherpte FML is aangegeven, geldt met name de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en is vooral van belang wat Hertroijs heeft gerapporteerd, aldus appellante.
De Raad volgt appellante en Hertroijs daarin evenmin. Hertroijs heeft in zijn rapport van 16 januari 2009 geconcludeerd dat appellante een ernstige psychiatrische patiënt is bij wie ten tijde in geding sprake was van een chronische, therapieresistente somatisatiestoornis en vermeld dat alle behandelingen op vrijwel niets uitlopen alsook dat de behandeling faalt zowel wat de uitgebreide revalidatie als wat de pijnbestrijding betreft. Uit de gedingstukken kan evenwel niet blijken van een van vóór het auto-ongeval dat heeft geleid tot de uitval per 12 januari 2006 daterende voorgeschiedenis die ernstig genoeg is om het bestaan van een somatisatiestoornis aan te nemen. Evenmin kan daaruit blijken van een met dat auto-ongeval verband houdende intensieve behandeling door een psychiater of psycholoog. Wel is uit de gedingstukken (een brief van klinisch psycholoog Migchelbrink van 30 mei 2006 en een rapport van de bedrijfsarts Goyen van 19 september 2007, waarin deze melding maakt van brieven van Migchelbrink van 26 juli 2006 en 15 maart 2007) af te leiden dat op 26 juli 2006 de behandeling van appellante na zeven sessies is afgesloten en dat appellante tijdens het spreekuur op 11 januari 2007 melding heeft gemaakt van eenmaal per maand een bezoek aan een psycholoog en tijdens het spreekuur op 26 februari 2007 van stopzetting van die behandeling, omdat zij daarbij geen baat had. Deze gegevens duiden er niet op dat appellante ten tijde in geding (10 januari 2008) leed aan een dusdanig ernstige en onbehandelbare psychiatrische stoornis dat de verzekeringsarts Jagt of de bezwaarverzekeringsarts Tjen niet hadden mogen nalaten om in de rubrieken persoonlijk en/of sociaal functioneren (aanmerkelijk) meer en/of ernstiger beperkingen op te nemen.
De Raad acht dan ook de bevindingen van Hertroijs afdoende weerlegd door de bezwaarverzekeringsarts Tjen in diens rapporten van 30 januari 2009 en 22 september 2009.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Raad niet toekomt aan de vraag of er per 10 januari 2008 sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
6.6. Uitgaande van de juistheid van de op 26 juni 2008 aangescherpte FML, is de Raad van oordeel dat appellante medisch gezien in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Louter arbeidskundige aspecten zijn door appellante niet als bezwaar aangevoerd en ingevolge zijn vaste rechtspraak toetst de Raad niet ambtshalve op die aspecten.
7. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T. Dolderman.
IvR