ECLI:NL:CRVB:2011:BP6907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6126 WIA + 10/1197 WIA + 10/2150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van het WIA-dagloon en de referteperiode

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de vaststelling van zijn WIA-dagloon ter discussie staat. Appellant, die zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het hem toegekende dagloon en de toepassing van de referteperiode. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 maart 2011 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv de loonopgave van de voormalige werkgever van appellant correct heeft behandeld, door een deel van de loonopgave dat buiten de referteperiode valt niet mee te nemen in de berekening van het dagloon. Appellant had aangevoerd dat hij tijdens zijn verblijf in Servië ziek was en dat dit invloed had op de berekening van zijn dagloon. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat het totale inkomen over de referteperiode gedeeld zou moeten worden door 245 in plaats van door 261, zoals voorgeschreven in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. De Raad heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste toepassing van de regelgeving omtrent daglonen en de referteperiode in het kader van de WIA.

Uitspraak

08/6126 WIA, 10/1197 WIA en 10/2150 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2008, 08/1054 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. P.J. Hagemeijer, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 31 december 2009 heeft het Uwv het per 1 oktober 2007 vastgestelde dagloon herzien.
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het Uwv aan appellant alsnog per 1 oktober 2007 een IVA-uitkering toegekend.
Bij brief van 6 april 2010 is namens appellant gereageerd op de besluiten van 31 december 2009 en 22 februari 2010.
Bij brief van 8 juni 2010 is door het Uwv een reactie op de brief van appellant van 6 april ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 2 augustus 2007 is door het Uwv aan appellant per 1 oktober 2007 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een loongerelateerde uitkering werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) toegekend op basis van een dagloon van € 120,08. In bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2007 heeft appellant aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom in aanmerking meent te komen voor een uitkering inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA); tevens heeft hij bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het dagloon. Bij besluit van 31 januari 2008 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard wat de weigering van een IVA-uitkering betreft en gegrond verklaard wat de hoogte van het dagloon betreft en daarbij het dagloon per 1 oktober 2007 herzien naar € 140,60.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat er bij appellant per 1 oktober 2007 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat het dagloon door het Uwv in beroep juist is vastgesteld op € 126,04 per 1 oktober 2007, onder aantekening dat het Uwv te kennen heeft gegeven vooralsnog per die datum een dagloon van € 140,60 te zullen hanteren.
3. In hoger beroep heeft appellant volhard in zijn standpunt met betrekking tot zijn duurzame arbeidsongeschiktheid en de hoogte van het dagloon.
4.1. Bij besluit van 31 december 2009 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het dagloon per 1 oktober 2007 nader gewijzigd in € 133,82.
4.2. Op grond van de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie heeft het Uwv appellant alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht en aan hem een IVA-uitkering toegekend, aanvankelijk per 5 mei 2008, maar bij besluit van 22 februari 2010 nader per 1 oktober 2007.
5.1. In reactie op het besluit van 22 februari 2010 heeft appellant aangegeven dat met dit besluit volledig is tegemoetgekomen aan zijn bezwaren en dat hij het door hem ingestelde hoger beroep intrekt voor zover betrekking hebbend op de toekenning van een IVA-uitkering, met het verzoek aan de Raad om een proceskostenveroordeling.
5.2. Inzake de hoogte van het dagloon acht appellant zich onvoldoende tegemoetgekomen met bestreden besluit 2 en voert hij daartegen aan dat het Uwv bij de berekening zonder duidelijke motivering niet het gehele bedrag van de loonopgave van de (voormalige) werkgever heeft overgenomen. Tevens voert hij aan dat hij in de referteperiode tijdens een vakantie in Servië ziek is geweest gedurende 16 werkdagen, dat hij over deze ziektedagen geen ziekengeld of ander inkomen heeft genoten en dat daarom het dagloon dient te worden berekend door het inkomen over de referteperiode niet te delen door 261 maar door 245. Appellant komt op basis van deze argumenten tot een dagloon per
1 oktober 2007 van € 144,12.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep thans nog uitsluitend ziet op de hoogte van het dagloon. De Raad zal zich in zijn oordeel dan ook tot dit geschilpunt beperken. De Raad acht het beroep van appellant op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen bestreden besluit 2.
6.2. De rechtbank heeft het bij bestreden besluit 1 vastgestelde dagloon per 1 oktober 2007 voor juist gehouden. Het Uwv heeft bij bestreden besluit 2 het oorspronkelijk per die datum vastgestelde dagloon op een lager bedrag vastgesteld. Daarin ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en bestreden besluit 1 te vernietigen.
6.3 Met betrekking tot de hoogte van het dagloon staat vast dat de referteperiode loopt van 3 oktober 2004 tot en met 2 oktober 2005. De loonopgave van de voormalige werkgever van appellant heeft betrekking op een periode ingaande 13 september 2004, derhalve deels vallend buiten de referteperiode. Het Uwv heeft dit deel van de loonopgave naar het oordeel van de Raad terecht niet betrokken in de berekening van het dagloon. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat het totale bedrag aan inkomen over de referteperiode, vanwege de door hem gestelde, in de referteperiode vallende ziekteperiode tijdens zijn verblijf in Servië waarover hij geen loon of ziekengeld heeft ontvangen, zou moeten worden gedeeld door 245 in plaats van door 261, nu artikel 3 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen dwingend voorschrijft dat het totale loon gedeeld moet worden door 261. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad bij de berekening van het dagloon een juiste toepassing gegeven aan het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.
6.4 Uit hetgeen is overwogen in 6.2 en 6.3 volgt dat het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond is.
7. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt bestreden besluit 1;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T. Dolderman.
TM