[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2009, 07/4612 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 maart 2011
Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad bij brief van 17 december 2010 in kennis gesteld van het overlijden van betrokkene. Het geding is door appellant, enig erfgenaam van betrokkene, voortgezet.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 18 januari 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 2 augustus 2007 voor een notaris te Amsterdam bijtestament alle eerder door haar gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroepen en appellant tot haar enige erfgenaam en bezorger van haar crematie benoemd. Bij nota van dezelfde datum heeft de notaris de daaraan verbonden kosten ten bedrage van € 358,99 bij betrokkene in rekening gebracht. Appellant heeft namens betrokkene op 8 augustus 2007 een aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten bij het College ingediend.
1.2. Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft het College de aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 27 november 2007, voor zover hier van belang, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2007 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat de notariskosten niet behoren tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Voorts stelt het College zich op het standpunt dat betrokkene voldoende financiële draagkracht heeft om de kosten zelf te voldoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Naar het oordeel van de Raad vloeien de notariskosten niet voort uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
Voor zover het gaat om noodzakelijke kosten, dienen deze in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat appellant ter zitting bij de rechtbank blijkens het proces-verbaal heeft verklaard dat het eerder opgemaakte testament moest worden gewijzigd omdat daarin legatarissen waren opgenomen die reeds waren overleden of met wie betrokkene geen contact meer had. Op grond van deze verklaring gaat de Raad er van uit dat de notariskosten ten tijde in geding reeds geruime tijd voorzienbaar waren.
4.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, biedt artikel 16, eerste lid, van de WWB in dit geval geen ruimte om in het geval van zeer dringende redenen bijzondere bijstand te verlenen. Daartoe bestaat immers slechts ruimte indien de betrokkene op grond van paragraaf 2.2 van de WWB geen recht op bijstand heeft, hetgeen hier niet het geval is. De stelling van appellant dat ten tijde in geding sprake was van een acute noodsituatie, zal dan ook niet worden besproken.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het College de aanvraag terecht heeft afgewezen. De aangevallen uitspraak komt dan ook, zij het met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.