ECLI:NL:CRVB:2011:BP6537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-171 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek was ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 september 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 111,-- niet binnen de gestelde termijn was voldaan. De gemachtigde van verzoekster was op 19 januari 2011 en opnieuw op 2 februari 2011 gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen. Ondanks deze waarschuwingen heeft verzoekster het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de wetgeving, met name artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 23 van de Beroepswet, vereist dat het griffierecht tijdig wordt betaald om ontvankelijkheid te waarborgen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 februari 2011.

Uitspraak

11/171 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van:
verzoekster
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 september 2010, 09/744 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Bestuurscommissie van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Drechtsteden
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens verzoekster heeft mr. Juchter van Bergen Quast tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt verheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij brief van 19 januari 2011 is de gemachtigde van verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 111,-- is verschuldigd, en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken dient te zijn voldaan.
Bij aangetekende brief van 2 februari 2011 is de gemachtigde van verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zal worden verklaard, indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn per kas is voldaan of per bank is overgemaakt.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2011.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) N.M van Gorkum.
JvS