ECLI:NL:CRVB:2011:BP6504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3710 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren ongegrond werd verklaard. De aanvraag van appellante voor een WIA-uitkering dateert van november 2006, maar zij heeft de benodigde aanvraagformulieren voor de WIA-uitkering niet geretourneerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een niet-tijdig genomen besluit door het Uwv, omdat appellante niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag. Het Uwv had de aanvraagformulieren op 14 februari en 28 augustus 2008 naar appellante gestuurd, maar deze zijn niet teruggestuurd. Appellante was van mening dat haar eerdere aanvraag in 2006 voldoende was, maar de rechtbank stelde vast dat deze aanvraag betrekking had op een ZW-melding en niet op de WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had afgezien van het horen van appellante, aangezien zij geen aanvraag had ingediend. Het hoger beroep van appellante werd verworpen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3710 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2009, 08/4776 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Seedorf hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 januari 2011 heeft appellante een besluit van 16 september 2009 van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen mr. drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 8 september 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv op haar aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 4 november 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv op aanvraag vaststelt of recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA ontstaat. Aan appellante zijn op 14 februari 2008 en 28 augustus 2008 de aanvraagformulieren voor een WIA-uitkering toegestuurd. Appellante heeft niet betwist dat zij deze aanvraagformulieren heeft ontvangen en evenmin dat zij die niet heeft geretourneerd. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij al in november 2006 een aanvraag om toekenning van een WIA-uitkering heeft gedaan. De aanvraag die appellante in november 2006 heeft gedaan, ziet echter op een melding van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet (ZW). Volgens de rechtbank miskent appellante kennelijk dat de aanvraag om toekenning van een ZW-uitkering niet mede tot de aanvraag om een WIA-uitkering strekt. Nu appellante geen aanvraagformulier voor een WIA-uitkering heeft geretourneerd, was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu appellante van mening blijft dat zij geen aanvraag voor een WIA-uitkering meer hoeft in te dienen, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv heeft kunnen afzien van het horen van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij al in november 2006 een aanvraag om toekenning van een WIA-uitkering heeft ingediend bij het Uwv. Appellante heeft de nadien toegestuurde aanvraagformulieren voor een WIA-uitkering om die reden niet geretourneerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante heeft in hoger beroep alleen gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op juiste wijze uiteengezet waarom de beroepsgronden niet slagen. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid, ook wat betreft het afzien van het houden van een hoorzitting door het Uwv. Uit hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, blijkt niet waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.2. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T. Dolderman.
TM