[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2010, 09/856 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2011
Namens appellante heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. van Deuzen, kantoorgenoot van mr. Hopman. Het Uwv is vertegenwoordigd door E.C. van der Meer.
1.1. Appellante, geboren [in] 1976, ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 25 augustus 2008 (besluit I) heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante ingetrokken per 7 april 2007 omdat appellante zich op 7 april 2007 in het buitenland had gevestigd.
1.2. Bij besluit van 27 augustus 2008 (besluit II) heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering ten bedrage van € 17.453,63 bruto over de periode van 7 april 2007 tot en met 31 augustus 2008 van appellante teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 15 september 2008 (besluit III) heeft het Uwv appellante, in verband met het niet nakomen van de verplichting om informatie te verstrekken, een boete opgelegd van € 1.716,00.
2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten I, II en III. Bij besluit van 26 januari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Ten aanzien van de intrekking heeft het Uwv overwogen dat appellante zich in 2007 permanent in Suriname had gevestigd en daar dus woonde, hetgeen betekende dat het recht op Wajong-uitkering diende te eindigen. Er was volgens het Uwv geen reden om hiervan af te wijken omdat geen sprake was van onbillijkheid van overwegende aard. Daartoe overwoog het Uwv dat appellante voor haar verzorging niet afhankelijk was van haar echtgenoot, die wederom in Suriname was gaan wonen. Ten aanzien van de terugvordering was er volgens het Uwv geen dringende reden om daarvan af te zien. Daarbij wees het Uwv erop dat bij de invordering rekening wordt gehouden met de financiële situatie van appellante. Het bestreden besluit bevat geen overwegingen ten aanzien van de opgelegde boete.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de overwegingen van het Uwv onderschreven.
4. Appellante stelt in hoger beroep dat op haar de hardheidsclausule bedoeld in artikel 11, zevende lid van de Wajong, van toepassing is. Zij wijst daarvoor onder meer op de aard, de ernst en de gevolgen van haar ziekte, het feit dat zij voor verzorging is aangewezen op anderen en op het feit dat zij getrouwd was en haar echtgenoot inmiddels in Suriname woonde en van wie zij voor bedoelde verzorging afhankelijk was. Bovendien was het haar intentie om na haar vertrek naar Suriname op 7 januari 2007, weer naar Nederland terug te keren. Appellante wijst er verder op dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat er geen gevolgen waren verbonden aan haar verblijf in Suriname. Tenslotte stelt zij dat sprake is van een dringende reden die eraan in de weg staat dat de onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering wordt teruggevorderd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Ingevolge het zevende lid kan het Uwv het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.1.2. Ter uitvoering van artikel 17, zevende lid, van de Wajong heeft het Uwv in de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Staatscourant 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 e.v. (hierna: Beleidsregels)) aangeduid in welke gevallen en op welke wijze het Uwv uitvoering zal geven aan deze hardheidsclausule. Volgens artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels wordt als zwaarwegende reden om buiten Nederland te gaan wonen in ieder geval aangemerkt het volgen van de woonplaats van degene van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
5.2. Zoals reeds volgt uit de aangevallen uitspraak, waaruit blijkt dat appellante dat heeft erkend, was er in het geval van appellante geen medische noodzaak om buiten Nederland te gaan wonen. De noodzakelijke verzorging kon haar worden geleverd door anderen dan haar echtgenoot, en in de periode dat zij gescheiden van hem leefde (omdat haar echtgenoot reeds in Suriname was respectievelijk daar achterbleef), zowel voor haar vertrek naar Suriname in januari 2007, als na haar terugkomst in augustus 2008, werd die zorg ook door anderen geleverd. Daarmee wordt niet voldaan aan artikel 2, onder c, van de Beleidsregels.
Daarmee staat echter nog niet vast dat het Uwv kon besluiten om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule nu het Uwv immers diende te bezien of er ook nog andere omstandigheden waren die daartoe aanleiding zouden kunnen geven. Het feit dat bij appellante de begrijpelijke wens bestond om, samen met haar dochter, samen te leven met haar echtgenoot, die, omdat hij geen verblijfsvergunning voor Nederland had kunnen krijgen, naar Suriname terug was gegaan, is niet zo’n omstandigheid. Ook de aard van haar ziekte, die onder meer leidt tot concentratiestoornissen, vergeetachtigheid en wegvallen is evenmin zo’n omstandigheid, terwijl ook de combinatie van al deze factoren in hun onderlinge verband niet tot een onbillijkheid van overwegende aard leiden. Daarbij wordt erop gewezen dat het in artikel 17, van de Wajong neergelegde exportverbod blijkens de toelichting op dit artikelonderdeel, het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden die onder meer moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 28 februari 2008 (LJN BC5476). Het Uwv heeft derhalve in redelijkheid kunnen komen tot het besluit en de hardheidsclausule niet toe te passen.
5.3. Voor zover appellante heeft betoogd dat bij haar een in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij met behoud van haar Wajong-uitkering in Suriname kon gaan wonen, slaagt dat betoog niet. Het was haar, naar aanleiding van haar telefonische vraagstelling reeds in november 2006 duidelijk gemaakt dat exporteren van de Wajong-uitkering in beginsel niet mogelijk was, terwijl uit de brief van het Uwv van 21 november 2006, niet anders blijkt dan dat het tijdelijk verblijf in het buitenland, geen gevolgen heeft voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarbij wordt erop gewezen dat de brief van
21 november 2006 een reactie is op een brief van appellante waarin zij verzoekt om toestemming om haar Wajong-uitkering mee te nemen naar Suriname voor een tijdelijke duur. Van het wonen in Suriname maakt appellante daarbij geen melding. Bovendien had appellante in elk geval toen zij de huur van haar woning in maart 2007 opzegde, kunnen begrijpen dat het tijdelijk karakter daarmee van haar verblijf in Suriname ontviel.
5.4. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen die aanleiding zijn voor het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen van een dergelijke terugvordering. Van dergelijke gevolgen is hier niet gebleken.
5.5. Ter zitting heeft het Uwv het standpunt met betrekking tot de boete verlaten en die boete niet langer gehandhaafd. Het hoger beroep en het beroep slagen in zoverre. Het bestreden besluit, voorzover daarbij de boete is gehandhaafd dient te worden vernietigd en besluit III zal worden herroepen.
6. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante, welke worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand in bezwaar van € 322,-- van rechtsbijstand in beroep van € 644,-- en van rechtsbijstand in hoger beroep van € 874,--, in totaal derhalve € 1840,--.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het beroep tegen de boete ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2009, voorzover daarbij de boete is gehandhaafd, gegrond;
Herroept het besluit van 15 september 2008;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 1840,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.