[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2010, 09/4418 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Voor appellant is verschenen mr. Vlieger voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
1.1. De Svb heeft aan appellant met ingang van november 2007 een nabestaanden- en een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend.
1.2. In december 2008 is de Svb bekend geworden dat appellant op 30 april 2008 gehuwd is. Bij besluit van 21 januari 2009 is appellants nabestaandenuitkering met ingang van 1 mei 2008 beëindigd. Bij brief van dezelfde datum zijn een boete en een terugvordering aangekondigd.
1.3. Blijkens een notitie van de Svb heeft appellants zoon op 9 februari 2009 telefonisch contact opgenomen. Hij heeft vermeld dat appellant rond 4 april terug zou komen uit Marokko en verzocht om uitstel, ‘zodat wanneer zijn vader terug is in Nederland hij de brieven rustig kan lezen en bedenken wat hij wil’. Bij brief van 10 februari 2009 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hem tot 15 maart 2009 uitstel wordt verleend om te reageren.
1.4. Zoals blijkt uit een telefoonnotitie van de Svb van 5 maart 2009 heeft appellants zoon op die datum opnieuw verzocht om uitstel. Toegezegd is dat appellant ‘tot halverwege april kan reageren’. Bij brief van 5 maart 2009 is appellant medegedeeld dat hem nog een maand uitstel wordt verleend om te reageren. Dit uitstel geldt tot 15 april 2009.
1.5. Bij brief van 31 maart 2009 is aan appellant bericht dat de aangekondigde boete komt te vervallen. Appellant is opnieuw in de gelegenheid gesteld aan te geven hoe hij de aan hem te veel betaalde uitkering wil terugbetalen. Hem is hiertoe tot 13 mei 2009 de gelegenheid gegeven.
1.6. Bij faxbericht van 15 april 2008 heeft appellants toenmalige gemachtigde bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 januari 2009. Bij het bestreden besluit van 14 augustus 2009 heeft de Svb dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat met de brieven van 10 februari en 5 maart 2009 de indruk is gewekt dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verlengd, maar dat dit slechts gold tot 15 april 2009, zodat het bezwaar te laat is ingediend. De brief van 31 maart 2009 had slechts betrekking op de terugvordering, zodat daarmee naar het oordeel van de Svb niet de indruk kan zijn gewekt dat de bezwaartermijn tot 13 mei 2009 was verlengd.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is naar voren gebracht dat appellant op grond van het telefoongesprek van zijn zoon op 5 maart 2009 erop mocht vertrouwen dat hem tot halverwege april 2009, dat wil zeggen tot en met 15 april 2009, uitstel was verleend om bezwaar te maken. De brief van 5 maart 2009, waarin is vermeld dat tot 15 april 2009 kon worden gereageerd, bevat in dit opzicht naar appellants mening een kennelijke verschrijving. Voorts heeft appellant gesteld dat de telefoonnotities van de gesprekken van zijn zoon als bezwaar moeten worden aangemerkt.
4.1. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat de bezwaartermijn eindigde op 4 maart 2009. Het door appellant ingediende bezwaarschrift is buiten deze termijn ingediend. De Raad kan en zal hier in het midden laten of het door de Svb verleende uitstel om te reageren kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar, nu een mogelijk door de Svb gewekt vertrouwen zich niet verder kan uitstrekken dan tot 15 april 2009. Dat aan appellants zoon telefonisch is medegedeeld dat ‘tot halverwege april’ uitstel werd verleend, kan niet de door appellants gemachtigde genoemde betekenis worden toegekend, nu dit gesprek direct is gevolgd door een schriftelijke bevestiging, waarin de weinig concrete omschrijving ‘tot halverwege april 2009’ nader is ingevuld met ‘tot 15 april 2009’. Deze laatste omschrijving was niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Een overschrijding van de bezwaartermijn kan in elk geval na 14 april 2009 niet meer verschoonbaar worden geacht.
4.2. Voorts ziet de Raad geen aanleiding (de notities van) de door appellants zoon gevoerde telefoongesprekken als bezwaar aan te merken, reeds omdat uit die gesprekken niet blijkt dat bezwaar tegen het besluit van 21 januari 20009 bestond. Daarin is slechts uitstel voor het geven van een reactie gevraagd en verleend.
4.3. Het onder 4.1 en 4.2 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.