ECLI:NL:CRVB:2011:BP6131
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op enkelvoudige kinderbijslag voor dochter met peildatum vierde kwartaal 2008
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag. Appellant ontving enkelvoudige kinderbijslag voor zijn dochter, geboren in 1992. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in maart 2009 aan appellant meegedeeld dat hij recht had op enkelvoudige kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2008. Appellant was van mening dat hij recht had op tweevoudige kinderbijslag, omdat zijn dochter uitwonend was en onderwijs volgde. De Svb verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, omdat zijn dochter op de peildatum van 1 oktober 2008 nog thuis woonde.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat appellant geen bewijs had geleverd dat zijn dochter op de peildatum uitwonend was. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had gesteld dat appellant geen recht had op tweevoudige kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2008. De Raad zag geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.
De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2011 door J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.