ECLI:NL:CRVB:2011:BP6124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake ouderdomspensioen onder de Algemene Ouderdomswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in Turkije woont. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2010, waarin het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant het beroepschrift niet tijdig had ingediend en dat de overschrijding van de termijn voor zijn rekening kwam. De appellant had in zijn beroepschrift aangegeven dat hij het bestreden besluit op 29 juni 2007 had ontvangen, maar de Raad stelde vast dat de beroepstermijn op 29 juni 2007 was aangevangen en op 10 augustus 2007 was geëindigd. Het beroepschrift was pas op 25 februari 2008 ingediend, wat resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De appellant stelde dat zijn ouderdomspensioen ten onrechte was gekort over de periode waarin hij met zijn tweede echtgenote was gehuwd. Hij meende recht te hebben op een volledig pensioen tot 11 april 2007, de datum waarop hij wettig van zijn tweede echtgenote was gescheiden. De Raad oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad vond geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2011.