ECLI:NL:CRVB:2011:BP5993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-3956 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen verlaging van toeslag door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2002, waarin werd medegedeeld dat zijn toeslag per 1 januari 2002 werd verlaagd naar een derde van de volledige toeslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, waardoor appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar.

De Raad oordeelt dat de brief van 25 januari 2002 inderdaad niet op rechtsgevolg is gericht en dus niet kan worden aangemerkt als een besluit. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat het rechtsgevolg al was ontstaan door een eerder besluit van het Uwv van 28 november 2000, waarin de afbouw van de toeslag was aangekondigd. Appellant had destijds geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, wat zijn positie verder verzwakte.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de afbouw en intrekking van de toeslag in strijd zijn met de wet en internationale verdragen die verworven rechten beschermen. De Raad heeft deze argumenten echter niet als nieuw of overtuigend genoeg beschouwd om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

03/3956 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Turkije) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2003, 02/3418 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 maart 2008 is partijen bericht dat de behandeling van het geding wacht op het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op in soortgelijke gedingen door de Raad voorgelegde vragen. Nadien is onderkend dat in het onderhavige geding het antwoord op die vragen niet van belang is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
2.1. Bij besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de toeslag die appellant ingevolge de Toeslagenwet (hierna: TW) ontving, vanaf 1 januari 2000 in een periode van drie jaar zou worden afgebouwd. Over het jaar 2000 ontving appellant nog de volledige toeslag, over het jaar 2001 twee derden van deze toeslag, over het jaar 2002 een derde van deze toeslag en ingaande 1 januari 2003 zou de toeslag geheel worden beëindigd. Het door het Uwv genomen besluit was gebaseerd op artikel 4a van de TW in samenhang met artikel XI van de Wet beperking export uitkeringen (hierna: wet BEU).
2.2. Appellant heeft destijds geen rechtsmiddel aangewend tegen de afbouw van de toeslag.
3. Bij brief van 25 januari 2002 heeft het Uwv onder verwijzing naar zijn besluit van 28 november 2000, medegedeeld dat de toeslag per 1 januari 2002 werd verlaagd naar een derde van de volledige toeslag. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 18 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, nu de brief niet kon worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat de brief van 25 januari 2002 niet kan worden aangemerkt als gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Het rechtsgevolg is naar het oordeel van de rechtbank reeds in het leven geroepen door het besluit van het Uwv van 28 november 2000.
5. In hoger beroep voert appellant hiertegen aan dat de afbouw en intrekking van de toeslag in strijd is met de wet en met internationale verdragen die verworven rechten beschermen.
6.1. De Raad oordeelt als volgt.
6.2. In geding is de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de brief van 25 januari 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
6.3. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
6.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T. Dolderman.
TM
III. KARAR
Temyiz Mahkemesi,
Geregini düsündükten sonra,
Temyiz edilen karari onaylar.
isbu karar, kâtibin T. Dolderman huzurunda, baskan mr M.M. van der Kade tarafindan verilip 25 Subat 2011 tarihinde açikça okunmustur.