ECLI:NL:CRVB:2011:BP5978
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De herziening van de uitkering vond plaats per 28 april 2009, waarbij het Uwv oordeelde dat er geen medisch objectiveerbare gronden waren voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 januari 2009 waren vastgelegd. De rechtbank had geen gebreken geconstateerd in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geoordeeld over de arbeidsongeschiktheid van appellant.
Appellant stelde in hoger beroep dat hij sterk beperkt was in zijn concentratie en dat de geduide functies niet passend waren. Hij verwees naar medische rapportages van Het Roessingh en neuroloog A.J.M. Vos. De Raad overwoog dat de rechtbank niet correct had aangegeven welke functies aan de schatting ten grondslag lagen, maar concludeerde dat de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige B. Altena voldoende toelichting gaf op de geschiktheid van de geduide functies. De Raad benadrukte dat de functies eenvoudige routinematige arbeid betroffen, waarbij geen hoge concentratie of het onthouden van informatie vereist was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier D.E.P.M. Bary aanwezig. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak diende te worden bevestigd.