ECLI:NL:CRVB:2011:BP5978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-797 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De herziening van de uitkering vond plaats per 28 april 2009, waarbij het Uwv oordeelde dat er geen medisch objectiveerbare gronden waren voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 januari 2009 waren vastgelegd. De rechtbank had geen gebreken geconstateerd in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geoordeeld over de arbeidsongeschiktheid van appellant.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij sterk beperkt was in zijn concentratie en dat de geduide functies niet passend waren. Hij verwees naar medische rapportages van Het Roessingh en neuroloog A.J.M. Vos. De Raad overwoog dat de rechtbank niet correct had aangegeven welke functies aan de schatting ten grondslag lagen, maar concludeerde dat de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige B. Altena voldoende toelichting gaf op de geschiktheid van de geduide functies. De Raad benadrukte dat de functies eenvoudige routinematige arbeid betroffen, waarbij geen hoge concentratie of het onthouden van informatie vereist was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier D.E.P.M. Bary aanwezig. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak diende te worden bevestigd.

Uitspraak

10/797 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 december 2009, 09/1456 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 december 2010 zijn namens appellant aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Alphen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 27 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 april 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten aanwezig geacht voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op ondeskundige of onzorgvuldige wijze is verricht of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Het Uwv heeft, naar het oordeel van de rechtbank, op goede gronden en terecht geoordeeld dat per datum in geding (28 april 2009) geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke tot uitdrukking zijn gebracht in de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 januari 2009.
2.3. Ook met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De rechtbank heeft overwogen dat in alle functies routinewerkzaamheden verricht moeten worden. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 januari 2009 is afdoende gemotiveerd dat appellant hiertoe in staat moet worden geacht.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de door hem in beroep naar voren gebrachte gronden. Hij is van mening dat hij sterk beperkt moet worden geacht op de aspecten concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht en herinneren. Voor zijn onderbouwing hiervoor verwijst appellant naar de rapportage van Het Roessingh, centrum voor revalidatie, van 11 mei 2007 en neuroloog A.J.M. Vos van 9 januari 2008. Tevens is appellant van mening dat er een medische urenbeperking moet worden aangenomen omdat hij in verband met vermoeidheidsklachten, concentratieklachten alsmede hartklachten energetisch beperkt moet worden geacht. In verband met de cognitieve beperkingen zijn de geduide functies niet passend te achten.
4.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft met de hartklachten en cognitieve klachten rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Tevens heeft de verzekeringsarts de brief van 11 mei 2007 van Het Roessingh, centrum voor revalidatie, betrokken in zijn beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de verkregen medische informatie waaronder de brief van 1 december 2008 van de orthopedisch chirurg en de brief van
14 december 2008 van de huisarts aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te herzien in verband met artrose. De Raad is niet gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts met de klachten van appellant en de in de bezwaarprocedure ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden. Met name komt uit de beschikbare informatie niet naar voren dat sprake is van ernstiger cognitieve beperkingen dan door het Uwv aangenomen. Tevens ziet de Raad in de thans voorliggende medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten voor een urenbeperking. Bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté heeft in zijn rapportage van 20 januari 2009 aangegeven dat op basis van dagverhaal en bevindingen bij onderzoek er geen argumenten zijn voor het geven van een urenbeperking, indien rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML. In hoger beroep heeft appellant geen (nadere) medische gegevens overgelegd die in een andere richting wijzen.
4.2. Met betrekking tot de passendheid van de geduide functies overweegt de Raad als volgt. De rechtbank heeft niet met juistheid aangegeven welke resterende functies nog aan de schatting ten grondslag liggen. De schatting berust op de functies van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en wikkelaar (sbc-code 267050) (zie de samenvatting arbeidsmogelijkheden lijst van 22 januari 2009). De Raad is van oordeel dat met de rapportage van 26 januari 2009 van bezwaararbeidsdeskundige B. Altena voldoende is toegelicht dat appellant de geduide functies ondanks de daarin voorkomende signaleringen kan verrichten. De Raad wil voorts nog opmerken dat Altena heeft aangegeven dat sprake is van eenvoudige routinematige arbeid waarbij geen beroep wordt gedaan op het reproduceren van zaken die uit hoofde van de functie moet worden onthouden. Evenmin is sprake van steeds opnieuw op te nemen (nieuwe) informatie (geen doorlopende concentratie) noch van arbeid waarbij de aandacht behoeft te worden verdeeld. Ten slotte is de Raad niet gebleken dat bij deze functies voor appellant onhaalbare opleidingseisen worden gesteld.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Ten slotte acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
NK