[Appellant], wonende te [woonplaats], Australië, (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 24 februari 2011
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekerings-bank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 november 2009, kenmerk BZ 48596, JZ/Y70/2009 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940 1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1923 in het toenmalige Nederlands-Indië, is in 2003 erkend als vervolgde. Daarbij is aanvaard dat zijn psychische klachten in verband staan met de vervolging. Voor zijn rugklachten en duizeligheid is dit niet aanvaard. In 2004 is hem een vergoeding toegekend voor ten hoogste vier uur huishoudelijke hulp per week.
1.2. Bij brief van 1 juni 2009 heeft appellant aangegeven dat zijn medische situatie aanmerkelijk is veranderd. Tevens heeft hij verzocht om uitbreiding van de huishoudelijke hulp.
1.3. Bij besluit van 22 juli 2009, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
2. In beroep heeft appellant nogmaals uiteengezet dat zijn mobiliteit beperkt is en steeds slechter wordt. Inmiddels is sprake van (perifere) neuropathie. Appellant schrijft deze toe aan het feit dat hij, in Japanse krijgsgevangenschap, ernstig aan beriberi heeft geleden. Deze ziekte wordt veroorzaakt door vitaminegebrek. Bij wijze van medisch experiment is hij toen behandeld met vitamine-injecties direct in de ruggengraat. Dit heeft bijna tot zijn dood geleid. Andere oorzaken voor de neuropathie zijn niet gevonden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de neuropathie niet in verband staat met de vervolging, maar door andere oorzaken is ontstaan. Alleen al vanwege de lange tijd tussen de vervolging en het ontstaan van de aandoening kan een verband niet worden aangenomen. Perifere neuropathie is een aandoening die vaak op hoge leeftijd ontstaat en die het gevolg kan zijn van degeneratieve processen. Verder heeft verweerder overwogen dat voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp geen medische noodzaak aanwezig is, omdat appellant nog in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Volgens het beleid van verweerder is voor toekenning van een vergoeding voor méér dan vier uur huishoudelijke hulp geen plaats indien de betrokkene nog in staat is om licht huishoudelijk werk te verrichten. Verweerder is van mening dat dit bij appellant - ook indien wordt gekeken naar zijn totale gezondheidssituatie - nog steeds het geval is.
4.2. Dit standpunt van verweerder is in overeenstemming met het advies van zijn geneeskundig adviseur, de arts P. Windels. Verweerder heeft het bezwaar van appellant nog voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Deze is tot dezelfde conclusie gekomen.
4.3. Naar het oordeel van de Raad boden deze medische adviezen voldoende grondslag voor het bestreden besluit. Zij zijn zorgvuldig opgesteld en in overeenstemming met de feiten die uit de gedingstukken naar voren komen. In een telefoongesprek met een medewerkster van het consulaat-generaal te Sydney op 15 juni 2009 heeft appellant aangegeven dat hij zelf kookt, zelf de was doet en deze ophangt, zijn bed opmaakt en dit ook zelf kan verschonen, en zelf de boodschappen doet. Ook maait hij nog het gras, zittend op de maaimachine. Daarmee is ook voor de Raad aannemelijk dat appellant, ondanks zijn handicaps, nog altijd tot lichte (en wat zwaardere) huishoudelijke werkzaamheden in staat is.
4.4. Hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd, werpt hierop geen ander licht. Duidelijk is dat de huishoudelijke werkzaamheden appellant moeilijker afgaan dan voorheen, dat hij meer hulpmiddelen nodig heeft en dat het resultaat minder bevredigend is dan hij zou wensen. Dit is echter onvoldoende om te zeggen dat hij de lichte huishoudelijke werkzaamheden niet meer kan verrichten.
4.5. In het midden kan blijven of de neuropathie in causaal verband staat met de vervolging. Bij de beoordeling van de aanspraak op meer huishoudelijke hulp zijn immers zowel de causale als de niet-causaal geachte gezondheidsklachten van appellant betrokken. Ook de leeftijd van appellant - hij is ouder dan 70 jaar - gaf daartoe aanleiding.
Over de causaliteit spreekt de Raad zich thans dus niet uit.
4.6. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet onverkort aan zijn beleid had mogen vasthouden, zijn niet naar voren gekomen.
4.7. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.