ECLI:NL:CRVB:2011:BP5740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-123 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning van toeslag en voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2011 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, een in 1937 geboren vrouw uit het voormalige Nederlands-Indië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen, maar appellante diende in februari 2008 opnieuw een verzoek in, waarbij zij om erkenning en toekenning van een toeslag en voorzieningen vroeg. De Raad heeft vastgesteld dat appellante tijdens de Bersiap-periode oorlogsgeweld heeft ondergaan, maar dat dit niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit. De Raad baseerde zich op medische adviezen van verschillende artsen, waaronder de geneeskundig adviseur van verweerder en een psychiater, die concludeerden dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante niet zodanig ernstig waren dat deze voldeden aan de criteria voor blijvende invaliditeit zoals beschreven in de Wubo. De Raad oordeelde dat appellante geen objectieve medische gegevens had overgelegd die de conclusies van de artsen konden weerleggen. De uitspraak resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep van appellante, waarbij de Raad ook geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/123 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten, (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 24 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 september 2009, kenmerk BZ 8995 JZ/F70/2009 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1937 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft - na een eerdere afwijzing op grond van het inmiddels vervallen zogenoemde territorialiteits-vereiste - in februari 2008 opnieuw een aanvraag op grond van de Wubo ingediend. Zij heeft daarbij verzocht om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer alsmede om toekenning van een toeslag en voorzieningen.
1.2. Bij besluit van 8 januari 2009 heeft verweerder aanvaard dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, te weten een internering in het kamp Sewoe Galoer te Djokjakarta tijdens de Bersiap-periode. De aanvraag is echter afgewezen.
1.3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe (nader) overwogen dat, daargelaten of de psychische klachten en de daarmee samenhangende darmklachten (IBS) verband houden met het oorlogs-geweld, deze klachten bij appellante niet tot blijvende invaliditeit hebben geleid. De overige klachten kunnen niet worden gerelateerd aan het oorlogsgeweld, maar zijn duidelijk uit andere oorzaken ontstaan, aldus verweerder.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. In artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt beschreven wat onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan. Tot deze groep behoort degene die in de na-oorlogse jaren (de Bersiap-tijd) in het voormalige Nederlands-Indië als burger door nader omschreven oorzaken lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden.
2.2. Vast staat dat appellante tijdens de Bersiaptijd oorlogsgeweld heeft ondergaan dat onder de werking van de Wubo valt. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de mogelijk met die oorlogservaringen verband houdende psychische- en darmklachten bij appellante niet hebben geleid tot zodanige beperkingen in het functioneren dat kan worden gesproken van blijvende invaliditeit.
2.3. Dit standpunt is gebaseerd op een advies van verweerders geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Deze heeft daarbij, naast gegevens van de behandelende sector, het rapport betrokken van een op verzoek van verweerder door de psychiater C.G. Bellville ingesteld onderzoek. Verweerder heeft het bezwaar van appellante nog voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts P. Windels. Deze is tot dezelfde conclusie gekomen. De in bezwaar naar voren gekomen gegevens, waaronder die van de huisarts M.S. Booker, geven volgens Windels geen aanleiding tot een ander oordeel over de invaliditeit.
2.4. Naar het oordeel van de Raad boden deze medische adviezen voldoende grondslag voor het bestreden besluit. Zij zijn zorgvuldig opgesteld en appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die aan de juistheid van de conclusie doen twijfelen. Om van invalidering te kunnen spreken, moet in het zogenoemde AMA-systeem sprake zijn van beperkingen op twee van de vier onderscheiden aspecten van persoonlijk functioneren. Deze aspecten betreffen: “dagelijkse activiteiten”, “sociaal functioneren”, “concentratie, doorzettingsvermogen en tempo” en “aanpassing aan stressvolle omstandigheden”. Het rapport van Bellville laat duidelijk zien dat appellante slechts op één van deze vier aspecten, te weten de aanpassing aan stressvolle omstan-digheden, wezenlijke beperkingen ondervindt die aan haar psychische klachten zijn toe te schrijven. De opvatting van Bellville vindt bevestiging in de gegevens van de huisarts. De huisarts wijst erop dat appellante zich goed aan haar chronische angstgevoelens heeft aangepast en haar gebruikelijke dagelijkse activiteiten heeft weten te handhaven, zij het niet altijd op een hoog niveau. Beide artsen zijn het erover eens dat de beperkingen naar verhouding gering zijn en dat dit is te danken aan de veerkrachtige manier waarop appellante met haar klachten omgaat.
2.5. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat het door appellante ondergane oorlogsgeweld (nog) niet tot blijvende invaliditeit heeft geleid. Dit betekent dat appellante geen burger-oorlogsslachtoffer is, zoals in de Wubo omschreven.
Het beroep moet dus ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD