ECLI:NL:CRVB:2011:BP5699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2403 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de arbeidsongeschiktheidsschatting

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2010. De zaak betreft de arbeidsongeschiktheidsschatting van betrokkene, die betrekking heeft op 1 juni 2006. De Raad heeft vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheidsschatting in beginsel geschiedt met het oog op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op een bepaalde dag. Appellant heeft in zijn besluit van 12 mei 2009 de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd en de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 35 tot 45% per 1 juni 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet voldoende heeft onderbouwd waarom de arbeidsongeschiktheidsklasse van betrokkene per 22 februari 2007 hoger zou zijn dan per 1 juni 2006. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarbij de eerdere schatting van 25 tot 35% in stand is gebleven. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de motivering van appellant en heeft geoordeeld dat de functies die op 1 juni 2006 zijn geduid, geschikt zijn voor betrokkene.

Uitspraak

10/2403 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 6 april 2010, 09/417 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 23 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en desgevraagd stukken ingezonden.
Namens betrokkene heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2011. Namens appellant is verschenen mr. D.R. Abdoelhak. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ter uitvoering van een tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Assen van 27 november 2008 heeft appellant bij besluit van 12 mei 2009 beslist dat het bezwaar van betrokkene tegen een besluit van appellant van 3 april 2006 gegrond is en dat het besluit van appellant van 3 april 2006 in die zin wordt herzien, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met ingang van 1 juni 2006 wordt berekend naar 25 tot 35%. Aan het besluit van 12 mei 2009, waarbij toepassing is gegeven aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat met ingang van 1 oktober 2004 is komen te luiden, ligt een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag. Tegen dit besluit heeft betrokkene beroep ingesteld.
1.2. Hangende het beroep heeft appellant de rechtbank bericht dat besloten is betrokkene een WAO-uitkering te verlenen op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat heeft gegolden tot 1 oktober 2004, per 22 februari 2007, naar de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene van 35 tot 45%. Aan die besluitvorming ligt eveneens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 12 mei 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de grondslag van de aan betrokkene toegekende uitkering ingevolge de WAO wat betreft de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse herzien en deze vastgesteld op 35 tot 45% per (lees:) 1 juni 2006 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.1. Appellant heeft volgens de rechtbank een juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2008. De rechtbank heeft de door appellant ten aanzien van betrokkene vastgestelde belastbaarheid per 1 juni 2006 onderschreven. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de ten aanzien van betrokkene geduide functies.
2.2. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat appellant op basis van gelijkluidende medische omstandigheden en dezelfde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), per 1 juni 2006 tot de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar de klasse van 25 tot 35% is gekomen, terwijl die klasse per 22 februari 2007 op 35 tot 45% is gesteld. Dit betekent volgens de rechtbank dat appellant er kennelijk van uitgaat dat betrokkene met dezelfde medische beperkingen op 21 februari 2007 over meer verdiencapaciteit beschikte dan een dag later op 22 februari 2007. De rechtbank achtte dit niet waarschijnlijk. De verwijzing van appellant naar het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBSS), zonder dat dit met verdere gegevens is onderbouwd, achtte de rechtbank onvoldoende. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige blijkens zijn rapport van 15 juli 2009 een aantal van de in het kader van de onderhavige beoordeling geduide functies in het kader van de herbeoordeling per 22 februari 2007 niet heeft geduid of heeft laten vervallen. De rechtbank achtte niet duidelijk waarom bepaalde functies kennelijk op 21 februari 2007 nog wel, maar op 22 februari 2007 niet meer konden worden geduid. Daarom heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het besluit van 12 mei 2009 onvoldoende geacht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant betrokkene per 22 februari 2007 een WAO-uitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% en dat betrokkene ook in de periode voorafgaand aan 1 juni 2006 een uitkering naar die klasse ontving, alsmede dat betrokkene zich in de tussentijd in dezelfde gezondheidstoestand bevond. Bij gebrek aan bewijs van het tegendeel brengt dit volgens de rechtbank mee dat voldoende aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheidsklasse die betrokkene toekomt die van 35 tot 45% is.
3.1. Appellant heeft aangevoerd dat het systeem van de WAO impliceert dat met inschatting van arbeidsongeschiktheid kan worden volstaan met een bepaalde datum. Dit betekent dat, wanneer sprake is van twee schattingen, de dag voor de effectuering van de tweede schatting per definitie de eerdere schatting van toepassing is, hoewel functieduiding op die dag veelal het resultaat van de tweede schatting zal opleveren. Appellant heeft voorts betoogd dat als de geduide functies passend zijn en bij een bepaalde belastbaarheid aan de criteria met betrekking tot bijvoorbeeld hoeveelheid arbeidsplaatsen en arbeidspatroon wordt voldaan, en de eventuele tekenen van overschrijding van de belastbaarheid van de betrokkene adequaat en overtuigend zijn gemotiveerd, de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige gemaakte inschatting in stand kan blijven. In een dergelijke situatie hoeft appellant niet extra te motiveren waarom bij een gelijkblijvende belastbaarheid het schattingsproces (ten aanzien van twee opvolgende data) een andere uitkomst te zien geeft. Aan de arbeidskundige beoordeling is inherent dat elementen die bij de schatting in aanmerking moeten worden genomen in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Voorts zijn er op de verschillende schattingsdata, waarvan in dit geding sprake is, volgens de toepasselijke regelgeving verschillende beoordelingscriteria gebruikt.
3.2. Betrokkene heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is er geen geschil over de medische kant van de in geding zijnde besluitvorming. Evenmin is in geschil dat betrokkene in staat is de per 1 juni 2006 geduide functies te vervullen.
4.2. De in 3.1 weergegeven hoger beroepsgronden van appellant slagen.
4.2.1. Uit het stelsel van de WAO, zoals dat bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in artikel 19, in verbinding met artikel 18 van die wet, vloeit voort dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met ingang van de dag waarop een betrokkene arbeidsongeschikt wordt en een wachttijd heeft doorgemaakt. Ingevolge artikel 36 van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt. Uit dit stelsel vloeit eveneens voort dat een arbeidsongeschiktheidsschatting in beginsel geschiedt met het oog op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokken verzekerde op een bepaalde dag.
4.2.2. Indien het uitvoeringsorgaan in een besluit neerlegt dat met ingang van die dag een verzekerde een uitkering ingevolge de WAO toekomt naar een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid, dan geldt die mate van arbeidsongeschiktheid tot de dag met ingang waarvan dat orgaan besluit dat de betrokkene recht heeft op een uitkering naar een andere mate van arbeidsongeschiktheid. Een dergelijke beslissing berust in het algemeen, zo ook in het onderhavige geval, op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat betrekking heeft op de datum met ingang waarvan, met behulp van het CBBS wordt beoordeeld welke mate van arbeidsongeschiktheid voor een bepaalde verzekerde geldt.
4.2.3. De in geding zijnde arbeidsongeschiktheidsschatting heeft betrekking op 1 juni 2006 en niet op een datum die zou kunnen liggen tussen 1 juni 2006 en 22 februari 2007. Appellant heeft ter motivering van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 12 mei 2009 verwezen naar onder meer het rapport van 15 juli 2009 van zijn bezwaararbeidskundige, die na raadpleging van het CBBS, zoals dat betrekking heeft op 1 juni 2006, tot een functieduiding en een berekening van de voor betrokkene geldende resterende verdiencapaciteit is gekomen. Vaststaat dat de desbetreffende functies op 1 juni 2006 geschikt zijn voor betrokkene.
4.3. Ter zitting is namens appellant naar voren gebracht dat er bij nader inzien een andere volgorde moet worden gevolgd in de functies die blijkens het arbeidskundig rapport van 15 juli 2009 zijn geselecteerd ter bepaling van betrokkenes resterende verdiencapaciteit, maar dat dit niet leidt tot een ander voor betrokkene geldend arbeidsongeschiktheids-percentage. De Raad heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze nadere motivering.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) N.S.A. El Hana.
EK