ECLI:NL:CRVB:2011:BP5610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de hoogte van het WW-dagloon en de afwijzing van loonvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkzaam was bij Van der [naam werkgever], had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, die was vastgesteld op een dagloon van € 98,50. Appellant was het niet eens met de hoogte van dit dagloon en stelde dat hij nog loon van zijn werkgever tegoed had dat in het refertejaar vorderbaar maar niet inbaar was geworden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet had aangetoond dat er recht op loon bestond in de referteperiode.
Tijdens de zitting op 17 december 2010 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. D. de Jong, heeft een verweerschrift ingediend. De Centrale Raad heeft overwogen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was, omdat appellant niet kon aantonen dat er nog loon was dat in het refertejaar vorderbaar maar niet inbaar was. De Raad heeft daarbij verwezen naar de Nota van Toelichting op het Besluit, waarin wordt gesteld dat er recht op loon moet bestaan in de referteperiode.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier. Appellant heeft in hoger beroep nogmaals zijn standpunt naar voren gebracht, waarbij hij verwees naar een berekening van zijn vakbond, maar de Raad heeft deze argumenten niet kunnen honoreren. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de hoogte van het WW-dagloon.