ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een langdurigheidstoeslag door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De aanvraag werd afgewezen op basis van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat betrokkene gedurende de referteperiode een inkomen had dat hoger was dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Betrokkene, die in de periode van 8 februari 2002 tot 15 september 2002 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving en daarna tot mei 2006 een WW-uitkering, ontving sinds 9 juni 2006 bijstand op het niveau van een alleenstaande ouder.
De rechtbank Zwolle-Lelystad had het besluit van het College vernietigd en geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag niet op de juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat betrokkene, ondanks een technisch verschil in berekeningswijze, recht had op de langdurigheidstoeslag. Het College ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, specifiek tegen de proceskostenveroordeling en het oordeel over de toekenning van de langdurigheidstoeslag.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de toekenning van de langdurigheidstoeslag, maar vernietigde de proceskostenveroordeling. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten, omdat niet was aangetoond dat betrokkene kosten had gemaakt voor de rechtsbijstand verleend door haar sociaal raadsvrouw, mr. M. Tempelman. De Raad benadrukte dat de langdurigheidstoeslag bedoeld is voor personen die langdurig afhankelijk zijn van een inkomen op minimumniveau, en dat de hoogte van het inkomen van betrokkene in de referteperiode geen beletsel vormde voor de toekenning van de toeslag. De uitspraak werd gedaan op 15 februari 2011.