ECLI:NL:CRVB:2011:BP5414
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkeringsbedrag WIA en toepassing Inkomensbesluit
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 maart 2010, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 6 juli 2006 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De centrale vraag in hoger beroep betreft het uitkeringsbedrag waarop appellante in oktober 2006 recht heeft. Appellante stelt dat de rechtbank een onjuist toetsingscriterium heeft gehanteerd en dat de toepassing van artikel 6 van het Inkomensbesluit Wet WIA onterecht is, omdat er volgens haar sprake is van inkomsten uit een vroegere dienstbetrekking.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 februari 2011 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat het Uwv het uitkeringsbedrag overeenkomstig artikel 6 van het Inkomensbesluit Wet WIA heeft vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat de betaling die zij heeft ontvangen van Randstad Uitzendbureau in oktober 2006 moet worden aangemerkt als inkomsten uit een vroegere dienstbetrekking. De Raad oordeelt echter dat deze betaling een afrekening bij het einde van het dienstverband betreft en geen inkomsten uit arbeid zijn. De Raad concludeert dat de berekening van het uitkeringsbedrag correct is en dat er geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door J. Brand, met M. Mostert als griffier.