ECLI:NL:CRVB:2011:BP5164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3580 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellante, die als chauffeur groepsvervoer werkte, had haar werkzaamheden moeten staken vanwege rugklachten. De Raad heeft de medische gegevens en de beoordeling van de deskundige, dr. W.H.J.P. Linssen, in overweging genomen. De deskundige concludeerde dat er geen medische redenen waren voor een urenbeperking naast de reeds aangenomen beperkingen. De Raad oordeelde dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige geen neurologische stoornissen kon vaststellen en dat er onvoldoende gronden waren voor een urenbeperking. De Raad bevestigde dat de aan appellante voorgehouden functies in overeenstemming waren met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad oordeelde dat er geen verhoogd uitvalrisico was dat zou leiden tot onaanvaardbaar hoog ziekteverzuim. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding om het bestreden besluit voor onjuist te houden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/3580 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 juni 2010, 08/2284 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een stuk ingezonden.
De gemachtigde van appellante heeft (twee maal) nadere medische stukken ingezonden, waarop de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv (eveneens twee maal) heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was gedurende (gemiddeld) 20,4 uren per week werkzaam als chauffeur groepsvervoer. Op
12 november 1999 heeft zij deze werkzaamheden in verband met rugklachten moeten staken. Met ingang van
10 november 2000 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 24 september 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 25 november 2007 ingetrokken onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Appellantes bezwaar hiertegen is bij besluit van 22 november 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit laatste besluit op 26 juni 2008 vernietigd op de grond dat appellante ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld te worden gehoord als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nadat dit gebrek was hersteld, is appellantes bezwaar tegen het besluit van 24 september 2007 bij het thans bestreden besluit van 28 november 2008 opnieuw ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft de neuroloog dr. W.H.J.P. Linssen als deskundige aangewezen. Deze heeft appellante onderzocht en op 24 september 2009 van verslag en advies gediend. Op 11 februari 2010 heeft deze deskundige gereageerd op het commentaar dat van de zijde van het Uwv op zijn rapport was gegeven.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep spitst de discussie tussen partijen zich met name toe op de beantwoording van de vraag of voor appellante op de datum in geding op medische gronden een urenbeperking moet worden aangenomen. Met het oog hierop is het volgende van belang.
3.2. De door de rechtbank ingeschakelde deskundige Linssen heeft bij zijn onderzoek geen duidelijk waarneembare neurologische stoornissen kunnen vaststellen. Hij ziet enige discrepanties bij lichamelijk onderzoek. Anderzijds meent hij dat rekening moet worden gehouden met het anamnestische gegeven van chronische lage-rugklachten. Daarmee is voldoende rekening gehouden met de voor appellante vastgestelde arbeidsbeperkingen, zij het dat de deskundige van mening is dat appellante niet voltijds te belasten is. Hij acht een belasting van vier uur per dag en twintig uur per week het maximaal haalbare.
3.3. De bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker heeft in reactie op het rapport van de deskundige opgemerkt dat voor appellante, gezien de voorgeschiedenis met frequente rugklachten terecht beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn aangenomen, maar dat een urenbeperking bij deze klachten louter op basis van de anamnese niet mogelijk is. Zij wijst erop dat de deskundige deze beperking niet heeft onderbouwd. Ten slotte merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat niet zonder meer aannemelijk is dat voor appellante in de voorgehouden, lichte functies een verhoogd risico op uitval zou gelden waardoor van een onacceptabel hoog ziekteverzuim sprake zou zijn.
3.4. In zijn reactie van 11 februari 2010 geeft de deskundige Linssen aan geen reden te zien zijn conclusies te wijzigen. Hij wijst erop dat hij zelf weliswaar geen objectiveerbare afwijkingen bij appellante heeft vastgesteld, maar dat er op grond van de ziektegeschiedenis en de bevindingen van appellantes behandelend neuroloog en haar huisarts van moet worden uitgegaan dat sprake is van chronische rugklachten. Op grond hiervan zijn naar zijn mening beperkingen aannemelijk.
3.5. De rechtbank heeft overwogen dat de deskundige zich blijkens zijn rapport kan vinden in de beperkingen zoals die voor appellante zijn aangenomen, behoudens ten aanzien van het aantal uren dat appellante in staat kan worden geacht te werken. De rechtbank sluit zich wat dit laatste betreft aan bij het oordeel van het Uwv dat een grond voor een urenbeperking ontbreekt, nu er geen medisch objectiveerbare afwijkingen zijn vastgesteld en bovendien geen sprake is van beperkingen op basis van beschikbaarheid, preventie of energetische gronden.
3.6. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante erop gewezen dat de rechtbank met haar overweging dat geen sprake is van beperkingen op basis van beschikbaarheid, preventie of energetische gronden, verwijst naar de door het Uwv gehanteerde Standaard Verminderde Arbeidsduur. Hij wijst erop dat deze Standaard een interne werkinstructie van het Uwv betreft en dat noch de deskundige, noch de rechtbank aan deze Standaard gebonden is. Bovendien, zo merkt de gemachtigde op, is ook volgens de Standaard een urenbeperking aangewezen en wel op grond van de daarin genoemde preventie.
3.7. Het Uwv heeft er in hoger beroep op gewezen dat het gebruik van de Standaard Verminderde Arbeidsduur door de Raad als aanvaardbaar is aangemerkt. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 19 juni 2009 (LJN BI9788). Naar het oordeel van het Uwv heeft de deskundige Linssen onvoldoende gronden gegeven om van de Standaard af te wijken.
4.1. Met betrekking tot de Standaard Verminderde Arbeidsduur verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 4 juli 2006 (LJN AY3613) en 10 november 2006 (LJN AZ2814) waarin is overwogen dat de Standaard een beleidsdocument is van het Uwv, inhoudende een instructie aan de verzekeringsartsen van die instantie. De bestuursrechter is bij de vaststelling van de feiten niet aan deze Standaard gebonden, evenmin als een deskundige die de rechter van advies dient. Dit brengt echter niet mee dat de bestuursrechter verplicht is een met behulp van deze Standaard door de bezwaarverzekeringsarts gevormd medisch oordeel naast zich neer te leggen (CRvB 19 maart 2010, LJN BL8097). De bestuursrechter zal dit oordeel in het licht van alle beschikbare medische gegevens moeten wegen.
4.2. Partijen verschillen er niet over van mening dat bij appellante sprake is van chronische lage-rugklachten die ertoe aanleiding geven voor haar arbeidsbeperkingen aan te nemen. De vraag of de door het Uwv aangenomen beperkingen moeten worden aangevuld met een beperking voor het aantal uren per dag c.q. per week dat appellante in staat is om arbeid te verrichten, beantwoordt de Raad ontkennend. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat daarvoor onvoldoende gronden zijn. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, ook in zijn reactie op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker, geen medische redenen heeft aangegeven voor een urenbeperking naast de reeds voor appellante aangenomen beperkingen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat bij de door het Uwv voor appellante vastgestelde arbeidsbeperkingen als uitgangspunt geldt dat deze gelden voor voltijdse arbeid. Voor een urenbeperking daarnaast dient derhalve een bijkomende medische reden te bestaan.
4.3. De Raad ziet er daarbij niet aan voorbij dat in zijn vaste rechtspraak besloten ligt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. In die jurisprudentie is tevens neergelegd dat de deskundige beargumenteerd dient in te gaan op de reactie van partijen op zijn rapportage en er voldoende blijk van moet geven zijn oordeel naar aanleiding van dat commentaar serieus te hebben heroverwogen. Naar het oordeel van de Raad was er voor de rechtbank aanleiding van het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige Linssen af te wijken, nu deze deskundige ook na het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker onvoldoende gronden heeft gegeven voor een urenbeperking naast de reeds aangenomen arbeidsbeperkingen.
4.4. In hetgeen de gemachtigde van appellante overigens naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanleiding het bestreden besluit voor onjuist te houden. Uit de medische gegevens is hem niet kunnen blijken van een zodanig verhoogd uitvalrisico dat dit tot een onaanvaardbaar hoog ziekteverzuim zal leiden. Evenmin acht de Raad van belang dat bij appellante in het verleden sprake is geweest van een hernia – appellante is daarvan blijkens de medische gegevens hersteld – en dat (ruim) na de datum in geding afwijkingen aan appellantes rug zijn vastgesteld. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige Linssen tijdens zijn onderzoek geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen en de vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) – behoudens een urenbeperking – voor appellante van toepassing heeft geacht. Voor de Raad is voldoende aannemelijk dat de aan appellante voorgehouden en aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overeenstemming met die FML zijn te achten.
4.5. Het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM