ECLI:NL:CRVB:2011:BP5157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante in te trekken ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. L.G.M. van der Meer, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat de uitkering met ingang van 21 december 2006 heeft ingetrokken. Het Uwv stelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies, wat resulteerde in een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15%.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de medische gegevens, waaronder de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld door verzekeringsarts M.C. Wijnen, geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het Uwv. De rechtbank concludeerde dat appellante op de datum in geding, 21 december 2006, in staat was om de voor haar geduide functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak vervolgens beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad vond dat de beperkingen van appellante zorgvuldig waren vastgesteld en dat er geen medische argumenten waren die een andere conclusie rechtvaardigden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 februari 2011, waarbij J.P.M. Zeijen als rechter en M. Mostert als griffier optraden. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd, omdat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere oordelen konden weerleggen.