ECLI:NL:CRVB:2011:BP5157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2713 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante in te trekken ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2011 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. L.G.M. van der Meer, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat de uitkering met ingang van 21 december 2006 heeft ingetrokken. Het Uwv stelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies, wat resulteerde in een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15%.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de medische gegevens, waaronder de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld door verzekeringsarts M.C. Wijnen, geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het Uwv. De rechtbank concludeerde dat appellante op de datum in geding, 21 december 2006, in staat was om de voor haar geduide functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak vervolgens beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad vond dat de beperkingen van appellante zorgvuldig waren vastgesteld en dat er geen medische argumenten waren die een andere conclusie rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 februari 2011, waarbij J.P.M. Zeijen als rechter en M. Mostert als griffier optraden. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd, omdat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere oordelen konden weerleggen.

Uitspraak

10/2713 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 april 2010, 08/175 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.G.M. van der Meer, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, kantoor Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn op verzoek van de Raad nog diverse medische stukken toegezonden.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 10 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 20 oktober 2006 gehandhaafd. Bij dit laatste besluit heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 december 2006 ingetrokken.
1.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden, verbonden aan de geselecteerde functies, waardoor er een verlies aan verdienvermogen is van minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij is tot het oordeel gekomen dat het Uwv de WAO-uitkering terecht heeft ingetrokken. Daartoe is - kort samengevat en voor zover hier van belang - overwogen dat zij op basis van de medische gegevens geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de door verzekeringsarts M.C. Wijnen opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), zoals die is bevestigd door bezwaarverzekeringsarts T. Miedema. Ten aanzien van de psychische klachten van appellante overwoog de rechtbank dat deze het gevolg zijn van een reactieve depressie die geruime tijd na 21 december 2006 (de datum in geding) ontstaan en dat uit de stukken niet is gebleken dat appellante op de datum in geding reeds psychische klachten had. Het door bedrijfsarts A.G. Sangster ingenomen standpunt dat de lichamelijke klachten goed objectiveerbaar zijn en dat appellante beperkte arbeidsmogelijkheden heeft acht de rechtbank niet of nauwelijks met medische gegevens onderbouwd. Voorts overwoog de rechtbank dat de beperkingen niet enkel kunnen worden gebaseerd op de subjectieve klachten weergave van appellante. De rechtbank is uit de gedingstukken niet gebleken dat de pijnklachten van appellante aan met name heupen en handen kunnen worden geobjectiveerd. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellante met haar krachten en bekwaamheden op 21 december 2006 in staat moet worden geacht de voor haar geduide functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellante, evenals in beroep, aangevoerd dat haar functionele mogelijkheden niet juist zijn vastgesteld en dat zij de voor haar geduide functies daarom niet (voltijds) kan vervullen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar de in beroep ingebrachte medische rapportage van bedrijfsarts Sangster van
29 september 2008 en de door hem opgestelde FML.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Wat betreft het door appellante in hoger beroep aangevochten oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad geen aanleiding daarover een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is van oordeel dat de beperkingen van appellante door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die het medische onderzoek heeft verricht middels dossierstudie en lichamelijk onderzoek heeft appellante geschikt geacht voor gewrichtssparende arbeid en haar met name beperkt geacht ten aanzien van de dynamische handelingen en statische houdingen. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en de door hem opgevraagde en door appellante ingediende medische informatie in zijn beoordeling betrokken. Uit de brief van huisarts IJ. Wapstra van 18 januari 2007 - welke was voorzien van verslagen van reumatoloog dr. E.N. Griep van 1 juni 2001, het röntgenverslag van heupen en bekken van 4 april 2005 en het röntgenverslag van polsen en heupen van 16 januari 2007 - van 12 oktober 2007 en van 7 november 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts afgeleid dat er met betrekking tot de linkerhand en de polsen geen bijzondere afwijkingen zijn vastgesteld en er met betrekking tot de heupen in eerste instantie in 2005 een lichte heupdysplasie was vastgesteld maar dat daarvan in 2007 niet meer is gebleken. Hij concludeerde vervolgens dat er met betrekking tot de rug en heupklachten sprake is van een subjectief pijnsyndroom, gelijkend op fibromyalgie. Met betrekking tot de voetklachten concludeerde hij dat ook deze geheel subjectief waren en zonder onderliggend pathologisch substraat. Daarbij verwees hij naar de uitkomst van het onderzoek van revalidatiearts Laman die geen enkele anatomische afwijking aan het licht heeft gebracht. De verklaring van de huisarts van 7 november 2007 dat hij appellante naar een psycholoog heeft doorverwezen wegens een reactieve depressie als gevolg van de WAO-keuring ziet naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts niet op de datum in geding, te weten 21 december 2006. Ondanks het feit dat bezwaarverzekeringsarts in het geheel geen medische argumenten gevonden heeft voor het aanwezig zijn van een verminderde belastbaarheid voor het verrichten van arbeid, noch voor een verminderde duurbelasting heeft hij de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts zijn vastgelegd in de FML van 9 augustus 2006 aanvaard. De Raad kan zich, evenals de rechtbank, met deze beschouwingen en de daaruit getrokken conclusies verenigen. Uit de beschikbare gegevens zijn naar het oordeel van de Raad geen gegevens beschikbaar gekomen die aanleiding geven tot de conclusie dat appellante op de datum in geding op objectief-medische gronden meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen.
4.2. De Raad kan zich eveneens geheel vinden in hetgeen de rechtbank over het in beroep ingebrachte rapport van de door appellante ingeschakelde bedrijfsarts Sangster heeft overwogen. De Raad is met de rechtbank en de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat uit het (aanvullende) rapport van bedrijfsarts Sangster niet voortvloeit dat voor appellante ten gevolge van lichamelijke of psychische klachten meer beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. Weliswaar heeft Sangster, zoals namens appellante terecht ter zitting is opgemerkt, bij zijn oordeelsvorming de beschikking gehad over alle medisch relevante gegevens, maar hij is op basis van die gegevens niet naar behoren gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat er ten tijde in geding sprake was van meer en zwaardere beperkingen dan in de FML van 9 augustus 2006 zijn aangenomen. In het voorgaande ligt tevens besloten dat de Raad benoeming van een medisch deskundige niet noodzakelijk acht.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de Raad evenmin grond de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet juist te achten.
5. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) M. Mostert.
JL