ECLI:NL:CRVB:2011:BP5137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1490 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante had een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd per 7 april 2007 ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het besluit van het Uwv op een voldoende medische grondslag berustte. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar fibromyalgie niet goed was ingeschat, wat haar pijnklachten en bewegingsbeperkingen betreft.

Tijdens de zitting op 7 januari 2011 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C.R.D. Kommer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van het Uwv in hoger beroep opnieuw bekeken. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling van de belastbaarheid van appellante in twijfel trok. De Raad bevestigde dat de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig was en dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 februari 2011.

Uitspraak

09/1490 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 januari 2009, 07/5553 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.R.D. Kommer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Voor appellante is verschenen mr. Kommer, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 4 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 7 april 2007 ingetrokken op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
1.3. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer, die de dossiergegevens heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en na afloop daarvan aanvullend medisch onderzoek heeft verricht. In het rapport van 13 juni 2007 heeft De Brouwer geconcludeerd dat er geen aanleiding was om af te wijken van de door de verzekeringsarts H. Does vastgestelde - en door een andere arts, R. Ponsioen geaccordeerde - belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 augustus 2006. Bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde heeft in een rapport van 22 juni 2007 de passendheid van de geduide functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Bij besluit van 2 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
6 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang - overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante ongeschikt te achten.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv haar door fibromyalgie veroorzaakte pijnklachten en bewegingsbeperkingen heeft onderschat. Tevens acht appellante zich niet in staat om de geduide functies te verrichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad heeft in het hoger beroep van appellante geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Tevens komt naar het oordeel van de Raad uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet naar voren dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Daarbij merkt de Raad op dat appellante in de primaire fase is onderzocht door twee (verzekerings)artsen, dat rekening is gehouden met de informatie van de (appellante destijds behandelend) reumatoloog en haar huisarts, alsmede haar medicatie en dat tal van beperkingen in de FML zijn weergegeven, inclusief een urenbeperking. In het rapport van 13 juni 2007 heeft bezwaarverzekeringsarts De Brouwer aangegeven dat de aldus verkregen medische gegevens een enigszins beperkte fysieke en psychische belastbaarheid rechtvaardigen. Hij heeft ook opgemerkt dat er, anders dan voorheen, geen aanwijzingen zijn voor een actief ontstekingsproces en dat aan de thans gehanteerde diagnose fibromyalgie vooral leefregels als in beweging blijven, voldoende rust en het vermijden van excessieve belastingen kleven. Met de in de FML weergegeven mogelijkheden is appellante zeker niet tekort gedaan. Voor een verdergaande urenbeperking dan in de FML reeds neergelegd, zijn volgens deze bezwaarverzekeringsarts geen argumenten aanwezig. Ten slotte acht hij ook de op psychisch vlak aangegeven mogelijkheden juist. Nu appellante in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op haar medische situatie op de datum in geding ziet ook de Raad geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv van de mogelijkheden van appellante.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, heeft de Raad - gelet op het hiervoor in 1.3 genoemde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige - evenmin grond om te oordelen dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en wikkelaar (sbc-code 267050) in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) M. Mostert.
IvR