ECLI:NL:CRVB:2011:BP5125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4597 WAO + 09/6551 WAO + 10/3062 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep en toewijzing schadevergoeding in WAO-zaak

In deze zaak, die werd behandeld door de Centrale Raad van Beroep, stond de vraag centraal over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 4 februari 2008. De rechtbank had eerder het beroep tegen het besluit van het Uwv van 13 mei 2009, waarin de arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 15 tot 25%, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In het daaropvolgende besluit van 3 december 2009 handhaafde het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw op 15 tot 25%. Echter, in een later besluit van 3 mei 2010 werd vastgesteld dat appellant per 4 februari 2008 recht had op een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De Raad constateerde dat het Uwv het eerdere besluit van 3 december 2009 niet langer handhaafde, wat aanleiding gaf om dit besluit te vernietigen. Appellant had verzocht om vergoeding van wettelijke rente, en aangezien het Uwv de onrechtmatigheid van het besluit erkende, werd het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, vernietigde het besluit van 3 december 2009, en veroordeelde het Uwv tot betaling van schadevergoeding aan appellant, inclusief de kosten van rechtsbijstand en het griffierecht.

De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met D.E.P.M. Bary als griffier, en vond plaats op 18 februari 2011. De uitspraak is openbaar gedaan en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de WAO en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

09/4597 WAO
09/6551 WAO
10/3062 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2009, kenmerk 08/2962 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.B. Wits, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 3 december 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar ingezonden. Hierop heeft mr. Wits, bij brief van 5 januari 2010, een reactie ingezonden.
Het Uwv heeft op 3 mei 2010 nogmaals een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven, waarop mr. Wits bij brief van 20 mei 2010 heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Het geschil tussen partijen betrof de vraag wat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant was op de datum
4 februari 2008. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 13 mei 2009, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 15 tot 25%, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daarbij heeft zij het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In het onder I genoemde besluit van 3 december 2009 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid wederom vastgesteld op 15 tot 25%. Echter, met het onder I genoemd besluit van 3 mei 2010 heeft het Uwv bepaald dat appellant per 4 februari 2008 in aanmerking komt voor een voortzetting van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij, onder I genoemde, brief van 20 mei 2010 heeft mr. Wits de Raad verzocht het beroep gegrond te verklaren en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van proceskosten en wettelijke rente verschuldigd over de nabetaling van de WAO-uitkering.
3.1. De Raad stelt vast dat het Uwv het besluit van 3 december 2009 niet langer handhaaft. Appellant heeft nog belang bij een beoordeling van dat besluit, nu hij heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente. Nu het Uwv dit besluit niet langer handhaaft, is er aanleiding dat besluit te vernietigen. Nu het Uwv de onrechtmatigheid van dit besluit heeft erkend, komt het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor toewijzing in aanmerking. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
1 november 1995, LJN ZB1495, en artikel 4:102 van de Awb.
3.2. Met het nadere besluit van 3 mei 2010 is wat de hoogte van appellants uitkering betreft geheel aan zijn beroep tegemoet gekomen. Mede gezien het onder 3.1 overwogene, en de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, zal de Raad dit besluit niet in zijn beoordeling betrekken. Nu inhoudelijk volledig aan appellants bezwaren tegemoet is gekomen volgt hieruit tevens dat appellant geen belang meer heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Nu de rechtbank reeds heeft beslist over de vergoeding van proceskosten in eerste aanleg, komen slechts de proceskosten in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De Raad acht daarom termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,– voor verleende rechtsbijstand. De Raad ziet voorts aanleiding te bepalen dat het Uwv aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 december 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uwv om aan appellant schadevergoeding te betalen zoals in overweging 3.1 is aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 644,–;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 110, – vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM