ECLI:NL:CRVB:2011:BP5038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens onverschoonbare termijnoverschrijding in studiefinancieringszaak
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het bezwaarschrift van appellant tegen een besluit van de IB-Groep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dateert van 17 februari 2011. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap trad in dit geding op als vertegenwoordiger van de IB-Groep, die per 1 januari 2010 was opgeheven door de inwerkingtreding van een nieuwe wet. Appellant had op 17 maart 2008 bezwaar gemaakt tegen een Bericht Terugbetalen van 6 februari 2008, maar de Minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk bij besluit van 16 mei 2008. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de Minister het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank had overwogen dat de Minister het bezwaar naar het bij hem bekende adres van appellant had gestuurd, en dat appellant niet had aangetoond dat hij tijdig een adreswijziging had doorgegeven. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de volledigheid van het dossier van de Minister. Appellant had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claim dat de Minister niet deugdelijk had gehandeld in de administratie.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met M. Mostert als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2011.