ECLI:NL:CRVB:2011:BP5029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1036 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering zonder dringende reden

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant had herzien en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Appellant had in 2004 een uitkering ontvangen die was berekend op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd in 2004 herzien naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv vorderde een bedrag van € 4.302,32 terug, dat onverschuldigd was betaald over de periode van 17 juni 2004 tot en met 30 juni 2005. Appellant stelde dat de terugvordering een onaanvaardbare sociale en financiële druk op hem uitoefende, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claim. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op grond van de wet verplicht was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren die de terugvordering zouden rechtvaardigen, en dat de financiële gevolgen voor appellant niet onaanvaardbaar waren. De uitspraak werd gedaan op 17 februari 2011.

Uitspraak

10/1036 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2010, 08/1708 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadien nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 21 april 2004 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 17 juni 2004 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 mei 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft berust in laatstgenoemd besluit, waardoor het in rechte is komen vast te staan.
1.3. Het Uwv heeft aan de herziening van de WAO-uitkering per 17 juni 2004 echter geen uitvoering gegeven en heeft de WAO-uitkering van appellant tot en met 30 juni 2005 ongewijzigd doorbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van
80 tot 100%.
1.4. Bij besluit van 17 januari 2008 heeft het Uwv, na een gedeeltelijke verrekening, een bedrag van € 4.302,32 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over het tijdvak van 17 juni 2004 tot en met 30 juni 2005 van appellant teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het Uwv het tegen het besluit van 17 januari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Appellant is van die beslissing in beroep gekomen.
2.2. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat de hoogte van de terugvordering niet betwist wordt.
2.3. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv, gelet op het bepaalde in artikel 57, eerste lid, van de WAO, gehouden was om tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over te gaan en dat niet is gebleken van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen die een dringende reden vormden om van de terugvordering af te zien.
3.1. Appellant is van de aangevallen uitspraak in hoger beroep gekomen. Hij is van mening dat er wel een dringende reden bestaat om van terugvordering af te zien. De hele terugvorderingprocedure is een extra handicap voor hem geweest en het kan niet uitgesloten worden dat zijn financiële positie een onaanvaardbare psychische lijdensdruk teweeg heeft gebracht. Appellant stelt, onder verwijzing naar LJN BB4777, dat het Uwv hiernaar onderzoek had moeten doen. Appellant verwijst hierbij onder meer naar de rapportage van verzekeringsarts M. Harbiye van 20 februari 2004.
3.2. In verweer stelt het Uwv bij schrijven van 3 juni 2010 dat de stukken waarnaar appellant verwijst deel uitmaken van de bezwaarprocedure welke is geëindigd met de beslissing op bezwaar van 20 mei 2005. Niet valt in te zien dat op grond van deze rapportages geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op grond waarvan van terugvordering zou moeten worden afgezien. Appellant bleek medisch gezien niet veel (meer) te mankeren en had vele zaken omhanden. Uit de beslissing op bezwaar van 20 mei 2005 bleek ook dat hij rekening moest houden met een verlaging van zijn WAO-uitkering.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad stelt, evenals de rechtbank, voorop dat tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv over het tijdvak van 17 juni 2004 tot en met 30 juni 2005 onverschuldigd een te hoge WAO-uitkering aan appellant heeft betaald. Voorts is het Uwv op grond van artikel 57, eerste en vierde lid, van de WAO gehouden is hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen, tenzij sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad is van dringende redenen slechts sprake indien het besluit zal leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor een verzekerde.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er in het geval van appellant niet is gebleken van dringende redenen als hiervoor bedoeld die aan terugvordering in de weg staan. Er zijn geen gronden aangevoerd die duiden op onaanvaardbare gevolgen van het besluit tot terugvordering van 17 januari 2008 voor appellant. Uit de door appellant genoemde rapportage van 20 februari 2004 blijken zodanige gevolgen in ieder geval niet. Voorts heeft de Raad in de overige stukken geen aanknopingspunten gevonden voor ernstige sociale of financiële gevolgen die een nader onderzoek ter zake door het Uwv zouden rechtvaardigen.
4.4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2011.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM