ECLI:NL:CRVB:2011:BP5023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4334 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de houdbaarheid van het besluit van het Uwv inzake de vaststelling van het dagloon in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 8 juli 2009 zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder, op 20 november 2007, het verzoek van appellant om terug te komen van de dagloonvaststelling van 2 oktober 1996 afgewezen. Appellant stelde dat de door hem overgelegde inkomensgegevens nieuwe feiten bevatten die aanleiding moesten geven tot herziening van de dagloonvaststelling. De rechtbank oordeelde echter dat deze gegevens geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die niet reeds bekend waren ten tijde van de oorspronkelijke vaststelling.

Tijdens de zitting op 6 januari 2011 heeft appellant zijn gronden herhaald en aangevoerd dat hij door gezondheidsklachten niet in staat was om het oorspronkelijke besluit aan te vechten. Hij voegde daaraan toe dat het besluit naar een verkeerd adres was gestuurd. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de afwijzing van het Uwv op juiste wijze had beoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de onjuiste adressering van het besluit van 20 november 2007 niet leidde tot de noodzaak voor herziening van de dagloonvaststelling.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 februari 2011, ondertekend door J. Brand, met M. Mostert als griffier.

Uitspraak

09/4334 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 juli 2009, 08/1794 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hiena: Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2011. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft het Uwv medio 2006 verzocht terug te komen van het besluit van 2 oktober 1996 waarin het aan zijn WAO-uitkering ten grondslag gelegde dagloon is vastgesteld. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 20 november 2007 afgewezen. Daarbij is onder meer aangegeven dat de door appellant verstrekte inkomensgegevens geen betrekking hebben op het zogeheten refertejaar. Het hiertegen door appellant ingediende bezwaarschrift is door het Uwv op 17 juni 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 juni 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen nieuwe feiten of omstandigheden te zien. De door appellant overgelegde inkomensgegevens zijn naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe gegevens die niet reeds bekend waren ten tijde van de dagloonvaststelling in 1996 en van de vaststelling van de overige uitgangspunten voor het bepalen van de hoogte van de WAO-uitkering van appellant. Het Uwv mocht het verzoek van appellant naar het oordeel van de rechtbank dan ook afwijzen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald en nader gemotiveerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij vanwege gezondheidsklachten indertijd niet in staat was het besluit waarbij zijn dagloon was vastgesteld aan te vechten. Het besluit is volgens appellant bovendien naar een adres gezonden waar hij niet woonde.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de houdbaarheid van het besluit van het Uwv van 17 juni 2008 op juiste wijze beoordeeld door na te gaan of aan het verzoek van appellant nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat dat niet het geval was. De Raad onderschrijft die conclusie en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen volledig en maakt deze tot de zijne.
4.3. De Raad voegt daaraan nog toe dat, anders dan appellant meent, de (door het Uwv erkende) aanvankelijk onjuiste adressering van - mogelijk onder meer - het besluit van 20 november 2007 evenmin maakt dat het Uwv tot herziening van het besluit van 2 oktober 1996 had behoren over te gaan. Niet in geschil is dat het besluit op bezwaar van 17 juni 2008 - genomen op het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2007 - aan het juiste adres is gezonden.
4.4. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Mostert.
NK