[Appellant], [Appellante], beiden wonende te [woonplaats] Turkije (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 december 2009, 09/3127 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 februari 2011
Namens appellanten heeft mr. W.J. Jurgers, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2010. Appellanten zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A. den Ottelander, werkzaam bij de gemeente Halderberge.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 4 februari 2004 heeft het College aan appellanten medegedeeld dat naar aanleiding van een doelmatigheidsonderzoek is besloten de bijstand ongewijzigd voort te zetten. Verder is medegedeeld dat zij wegens Ziektewet-inkomsten, over de periode van 19 februari 2003 tot heden, nog nader zullen worden bericht over een boeteonderzoek en terugvordering.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 1 april 2008 heeft het College de over de periode van 19 februari 2003 tot en met 14 september 2003 gemaakte kosten van bijstand van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 7.792,56. Ook is medegedeeld dat de bijstand over de periode van 1 oktober 2003 tot en met 31 december 2003 wordt herzien.
1.3. Beide besluiten zijn aangetekend en met ontvangstbevestiging verzonden naar de uit de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: GBA) van de gemeente Roosendaal bekende adressen, de gemeente van waaruit appellanten naar Turkije zijn geremigreerd. Het besluit, verzonden aan appellante in Ankara (hierna: besluit 1), is door het College retour ontvangen onder vermelding van “Adresse Insuffisante” (onvolledig adres). Het besluit, verzonden aan appellant in Izmir (hierna: besluit 2), is door het College retour ontvangen onder vermelding van ‘Inconnu” (onbekend).
1.4. Het College heeft voorts van de verzending van beide besluiten mededeling gedaan door middel van een openbare bekendmaking bij het parket van het
Openbaar Ministerie te Breda op 28 april 2008 en door een publicatie in Dagblad BN De Stem op 6 mei 2008.
1.5. Op 28 oktober 2008 heeft het College besluit 1 vervolgens aangetekend en met ontvangstbevestiging verzonden naar het via de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb) verkregen adres [adres 1], [woonplaats] Turkije. Het besluit is door het College retour ontvangen onder vermelding van “Non réclamé” (niet afgehaald).
1.6. Bij besluit van 16 juni 2009 is het bij brief van 28 januari 2009 gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 1 april 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens - niet verschoonbare - overschrijding van de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat appellant, kort na de verhuizing naar Izmir, op het adres van appellante in Ankara is gaan wonen en hiervan mededeling heeft gedaan aan de gemeente Roosendaal en de Svb. Bij de verzending van besluit 1 is door het College geen huis- en appartementnummer vermeld waardoor zowel besluit 1 als besluit 2 onjuist zijn geadresseerd. Van de openbare bekendmaking hebben appellanten geen kennis kunnen nemen omdat zij woonachtig zijn in Turkije. Appellanten stellen voorts dat zij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals familiebezoek, de remigratie en dat zij geen bericht over een beslissing uit 2004 hoefden te verwachten, niet eerder kennis hebben kunnen nemen van de bestreden besluiten waardoor de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij wat betreft het op deze zaak van toepassing zijnde wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat het College besluit 1 niet in overeenstemming met de in de GBA vermelde adresgegevens heeft verzonden, nu het huis- en appartementnummer in de adresgegevens van het besluit ontbraken, zodat dit besluit niet op 1 april 2008 aan appellante bekend is gemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad acht voorts de openbare bekendmaking bij het parket van het Openbaar Ministerie te Breda en de publicatie in Dagblad BN De Stem in deze zaak geen juiste wijze van bekendmaking omdat appellanten in Turkije woonden en dit bij het College bekend was, zodat het besluit ook niet op 28 april 2008 en op 6 mei 2008 aan appellante bekend is gemaakt. Uit de door appellanten aan het College verzonden brief van 3 maart 2009 blijkt dat besluit 1, verzonden op 28 oktober 2008, is verzonden naar het juiste adres. Naar het oordeel van de Raad is besluit 1 derhalve aan appellanten bekendgemaakt op 28 oktober 2008.
4.2. Ten aanzien van besluit 2 stelt de Raad op grond van de gedingstukken vast dat het College besluit 2 heeft verzonden aan het adres zoals vermeld in de GBA van de gemeente Roosendaal, zodat dit besluit op 1 april 2008 aan appellant is bekendgemaakt. Daaraan doet niet af dat appellant inmiddels was verhuisd, nu niet is gebleken dat appellant zijn verhuizing naar het adres van appellante in Ankara aan de gemeente Roosendaal of de Svb heeft doorgegeven.
4.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid vastgesteld dat het bezwaarschrift van 28 januari 2009 niet binnen de wettelijke termijn is ingediend.
4.4. In hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd ziet de Raad voorts geen aanleiding het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is voor onjuist te houden. Dat appellanten vanwege familiebezoek voor langere tijd afwezig waren en daardoor geen kennis hebben kunnen nemen van het op 28 oktober 2008 verzonden besluit 1 is een omstandigheid die voor rekening van henzelf moet blijven. De termijnoverschrijding van besluit 2 is veroorzaakt doordat appellant heeft verzuimd het College een adreswijziging te doen toekomen. Voorts is de Raad van oordeel dat het appellanten op basis van het besluit van 4 februari 2004 voldoende duidelijk was dat zij nog een besluit omtrent terugvordering konden verwachten.
4.5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.