[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 oktober 2009, 08/6057 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 februari 2011
Namens appellante heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG-rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellante is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.H.J.A. Olthof.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bepaald dat appellante wordt onderzocht door de zenuwarts D.H.J. Boeykens.
Boeykens heeft van het door hem verrichte onderzoek verslag uitgebracht.
Onderzoek ter zitting van de Raad heeft voorts plaatsgevonden op 30 december 2010. Appellante is in persoon verschenen, vergezeld van haar zoon. Voor het Uwv is verschenen A. Ooms.
1.1. Bij besluit van 14 december 2007 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 15 februari 2008 (de datum in geding) herzien en nader vastgesteld op 15-25%.
1.2. Het door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 november 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank zich uitgelaten over griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit rust op een juiste medische en arbeidskundige grondslag, maar dat een toereikende arbeidskundige motivering eerst in beroep is verstrekt.
3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden. Naar haar mening is haar medische situatie niet juist is vastgesteld door de (bezwaar)verzekeringsarts. Haar linkerhand staat in een zogenoemde klauwstand en er is onvoldoende onderzoek verricht naar de beperkingen van haar linkerhand. Appellante acht zichzelf niet in staat acht uur per dag te werken. De functies wikkelaar en produktiemedewerker zijn niet geschikt omdat daarvoor fijn-motorisch hand- en vingergebruik vereist is.
4.1. De Raad heeft aanleiding gezien de in rubriek I genoemde zenuwarts als onafhankelijk deskundige te benoemen. De deskundige heeft in zijn in rubriek I bedoelde rapportage aangegeven dat er op de datum hier in geding geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Evenmin is er een te objectiveren ziekte of stoornis die aan de basis kan liggen van klauwstand van de linkerhand. Er zijn geen objectieve oorzaken waardoor appellante de klauwstand niet zou kunnen opheffen zodat zij haar linkerhand normaal kan gebruiken. Boeykens kan zich dan ook verenigen met de belastbaarheid zoals die door de verzekeringsarts is opgesteld. Daarnaast is hij van mening dat appellante in staat is de werkzaamheden verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
4.2. De rapportage van de deskundige is aan partijen toegezonden. Het Uwv heeft zich geheel kunnen verenigen met de conclusies van de deskundige. Appellante daarentegen is van mening dat het onderzoek door de deskundige niet zorgvuldig is verlopen. Naar haar mening was Boeykens niet geïnspireerd om haar te onderzoeken en zijn zijn waarnemingen niet objectief. Appellante heeft diverse voorbeelden aangedragen waar dit naar haar mening uit blijkt.
4.3. Volgens vaste rechtspraak volgt de Raad het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. Voor zo’n afwijking bestaat in dit geval geen aanleiding. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De deskundige heeft bij de totstandkoming van zijn rapportage de gedingstukken bestudeerd, in het bijzonder de medische stukken. Hij heeft appellante neuropsychiatrisch onderzocht en inlichtingen ingewonnen bij de behandelende arts. Hetgeen appellante naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Van enige vooringenomenheid of subjectiviteit is de Raad niet gebleken.
4.4. Uit hetgeen overwogen in 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2011.