[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 september 2008, 07/9066 WWB (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 februari 2011
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2010. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt vanaf 9 maart 2003 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 9 oktober 2007 is appellant tot 4 oktober 2009 ontheven van de arbeidsverplichtingen zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de WWB. In dat besluit is tevens medegedeeld dat na deze datum alle verplichtingen weer van toepassing zijn, tenzij (na een nieuwe beoordeling) opnieuw ontheffing wordt verleend.
1.2. Bij besluit van 19 november 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2007, gericht tegen de duur van de vrijstelling, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
19 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een overzicht van het voor dit geding van belang zijnde wettelijke kader en een weergave van het door het College binnen dit kader gevoerde beleid verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad stelt vast dat in hoger beroep uitsluitend aan de orde is of het College appellant voor een langere periode dan voor twee jaar ontheffing van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de WWB had moeten verlenen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij op grond van zijn medische beperkingen daarvan had moeten worden ontheven voor een periode van (tenminste) 5 jaar.
4.3. Het College heeft zijn besluit om de ontheffing van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de WWB voor de duur van twee jaar te verlenen gebaseerd op het advies van Deta Planning naar aanleiding van een onderzoek van appellant op 4 oktober 2007. Hierin is op grond van medisch onderzoek geconcludeerd dat appellant arbeidsongeschikt is voor de reguliere arbeidsmarkt voor onbepaalde tijd en dat hij hooguit geschikt is voor parttime binnenwerk in WSW-verband. Tevens is aangegeven dat de geldigheidsduur van deze indicatie 24 maanden is.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College op goede gronden heeft besloten appellant niet langer dan twee jaar te ontheffen van de arbeidsverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de WWB. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het College zich kon en mocht baseren op het advies van Deta Planning, dat dat advies geen aanleiding biedt voor een langere ontheffing dan twee jaar. Appellant heeft geen medische of andere gegevens overgelegd op grond waarvan hij voor een langere periode dan twee jaar van de hier aan de orde zijnde verplichtingen had moeten worden ontheven. Evenmin heeft appellant objectieve gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat een herkeuring voor hem te belastend is.
4.5. Bezien in het licht van de toepassing van artikel 9 van de WWB moet naar het oordeel van de Raad worden geconcludeerd dat het College in redelijkheid heeft kunnen beslissen geen verdergaande ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a tot e met d te verlenen dan voor twee jaar. Daarbij heeft de Raad mede van belang geacht dat van de kant van het College is aangegeven dat indien zich na afloop van de periode twee jaar geen aantoonbare wijzigingen hebben voorgedaan in de medische situatie van appellant, de ontheffing automatisch en zonder een nieuw medisch advies zal worden verlengd met wederom twee jaar.
4.6. Uit hetgeen onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.