[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2008, 07/2652 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Schiedam (hierna: stichting),
Datum uitspraak: 27 januari 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam. De stichting heeft bericht zich niet te laten vertegenwoordigen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is al jarenlang werkzaam als docent. Tot 1 januari 2006 was appellant in dienst van de gemeente [naam gemeente] en vanaf die datum is hij in dienst van de stichting.
In het kader van Fuwasys VO 2002 heeft een herwaardering van de functies bij (de rechtsvoorganger van) de stichting plaatsgehad. Bij brief van 27 februari 2006 heeft de stichting in dit kader aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om hem met ingang van 1 augustus 2003 aan te stellen in de functie Docent LC. Verder is aan appellant meegedeeld dat, nu hij op basis van het Besluit overgangsmaatregelen voortgezet onderwijs de zogenaamde HOS-garantie heeft, volgens schaal 12, salarisnummer 6, bezoldigd wordt en recht heeft op minimaal hetzelfde salarisbedrag/uitzicht en hij vanaf 1 augustus 2003 bezoldigd wordt volgens maximaal schaal LD, salarisnummer 17. Daarbij is meegedeeld dat dit een persoonlijke garantie is.
1.2. In verband hiermee heeft appellant in maart 2006 een nabetaling van salaris over de periode vanaf augustus 2003 ontvangen van € 1.845,54 bruto. Ook over de periode april tot en met november 2006 is appellant bezoldigd conform de inschaling in schaal LD, salarisnummer 17. Bij akte van aanstelling van 12 juni 2006 (kenbaar gemaakt bij brief van 5 september 2006) is appellant met ingang van 1 augustus 2003 aangesteld als leraar (functieschaal LC) met een persoonlijke bezoldiging volgens salarisschaal LD, salarisnummer 17. Bij akte van aanstelling van 10 juli 2006 (kenbaar gemaakt bij brief van 11 oktober 2006) heeft appellant met ingang van 1 januari 2006 een gelijke aanstelling en een gelijke bezoldiging gekregen.
1.3. Bij brief van 7 december 2006 heeft de stichting aan appellant meegedeeld dat hij ten onrechte is ingeschaald in salarisschaal LD, salarisnummer 17. Op basis van deze onjuiste inschaling heeft appellant over de periode vanaf 1 augustus 2003 onverschuldigde betalingen ontvangen. De stichting gaf daarbij aan voornemens te zijn tot terugvordering over te gaan.
1.4. Nadat de stichting bij brief van 18 december 2006 gerectificeerde aktes van aanstelling aan appellant had toegezonden, waarin was bepaald dat de bezoldiging van appellant per 1 augustus 2003 respectievelijk 1 januari 2006 plaatsvindt naar salarisschaal 12, salarisnummer 4, heeft de stichting appellant bij brief van 8 februari 2007 laten weten dat hij bezoldigd zou blijven worden naar salarisschaal 12, salarisnummer 6.
1.5. Bij besluit van 9 februari 2007, zoals gewijzigd bij besluit van 16 februari 2007, (hierna: besluit 1) heeft de stichting aan appellant meegedeeld dat een bedrag van in totaal € 2.608,74 bruto als onverschuldigd betaalde bezoldiging wordt teruggevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de incidentele nabetaling in maart 2006 van € 1.845,54 alsmede het te veel betaalde salaris over de periode van april tot en met november 2006 van
€ 763,20.
1.6. Bij de - tot rectificatie van de onder 1.4 genoemde aktes dienende - aktes van aanstelling van 15 februari 2007, kenbaar gemaakt bij brief van 16 februari 2007, (hierna: besluiten 2 en 3) is bepaald dat appellant ingaande 1 augustus 2003 respectievelijk 1 januari 2006 wordt bezoldigd volgens salarisschaal 12, salarisnummer 6.
2. Bij besluit van 5 juni 2007 (hierna: bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Besluiten 2 en 3 (Herziening bezoldiging)
4.1.1. Uit de gedingstukken valt niet anders af te leiden dan dat de appellant toekomende HOS-garantie een 15-jaars uitzicht inhield op bezoldiging volgens salarisschaal 12, salarisnummer 6. Dit uitzicht is met name vermeld in de akte van aanstelling van appellant van 16 november 1998, alsmede salarisspecificaties uit verscheidene jaren vanaf 1992. Uit geen enkele wettelijke regeling of beleidsstuk heeft de Raad kunnen afleiden dat die garantie appellant in het kader van fuwasys VO 2002 aanspraak gaf op een hoger salaris dan die volgens die garantie, te weten salarisschaal 12, salarisnummer 6. Daarbij is de Raad ook niet gebleken dat de HOS-garantie onverlet liet dat appellant onder het regiem van fuwasys VO 2002 bezoldigd zou moeten worden volgens een in fuwasys VO 2002 opgenomen salarisschaal. De Raad tekent hierbij nog aan dat volgens artikel 15.1 van de CAO voor het voortgezet onderwijs 2006-2007 de HOS-garantie “op dezelfde voet” van kracht blijft.Dit brengt mee dat de in de onder 1.2 vermelde aktes van aanstelling van 12 juni 2006 en 10 juli 2006 opgenomen persoonlijke bezoldigingen volgens salarisschaal LD, salarisnummer 17, niet correct zijn.
4.1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 27 november 2003, LJN AN9836) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het besluit daartoe niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen beginsel.
4.1.3. Appellant heeft zelf de onder 4.1.1 vermelde akte van aanstelling van 16 november 1998 en de salarisspecificaties onder de aandacht van de stichting gebracht. Aangenomen moet daarom worden dat hij bekend was, althans kon zijn, met de hoogte van zijn aanspraken op grond van de HOS-garantie. Sedert 1 augustus 2002 heeft appellant geen salarisverhogingen op basis van deze garantie meer ontvangen, omdat hij op dat moment zijn maximale inschaling in schaal 12, nummer 6, had bereikt. Op basis van de HOS-garantie kon hij er dus niet op rekenen bij invoering van fuwasys VO 2002 een hogere bezoldiging te krijgen dan direct daarvoor.
4.1.4. Gelet op een en ander is de Raad van oordeel dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde besluiten 2 en 3 niet in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook overigens kan hetgeen appellant naar voren heeft gebracht niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel onrechtmatig is genomen.
4.2. Besluit 1 (terugvordering)
4.2.1. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de Raad van oordeel dat toen appellant in maart 2006 de nabetaling ontving van € 1.845,54 bruto, het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze betaling onjuist was en dus onverschuldigd aan hem werd gedaan. Hetzelfde geldt voor de te hoge salarisbetalingen van € 95,40 per maand in de periode van april tot en met november 2006.
Mede gezien het door de stichting ter zake gevoerde beleid is de Raad daarom van oordeel dat de stichting mocht overgaan tot terugvordering van de aan appellant onverschuldigd betaalde bedragen. Van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de stichting in dit geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is geen sprake.
4.2.2. In het bestreden besluit is overwogen dat partijen het over de hoogte van het terug te betalen bedrag eens zijn. Appellant heeft dit in beroep bij de rechtbank niet bestreden. Daarom moet de Raad voorbij gaan aan hetgeen appellant pas ter zitting van de Raad nog over bedoeld bedrag heeft aangevoerd.
4.2.3. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ook op dit onderdeel in stand moet worden gelaten.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en B.J. van de Griend en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van M. Nijholt als griffier. De beslissing is itgesproken in het openbaar op 27 januari 2011.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.