ECLI:NL:CRVB:2011:BP3977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van Wajong-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar Wajong-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 1991 een Wajong-uitkering vanwege knieklachten en psychische klachten, die voortvloeiden uit een brommerongeluk in 1988. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 16 december 2008 besloten om de Wajong-uitkering van appellante per 17 februari 2009 in te trekken, omdat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv en later ook door de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld, met name de klachten die voortvloeien uit angststoornissen. Zij heeft een brief van arts-medisch adviseur mr. J.I. Noordsij overgelegd, waarin wordt gesteld dat angststoornissen vaak niet worden herkend door verzekeringsartsen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 november 2008 de mogelijkheden van appellante niet overschatten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2011, waarbij J. Brand als rechter en R.L. Venneman als griffier aanwezig waren.