[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 maart 2010, 08/3553 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 februari 2011
Namens appellant heeft mr. M. Frederiks, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Daarna zijn nog nadere stukken ingediend door beide partijen.
Het geding is behandeld ter zitting van 30 december 2010. Namens appellant is mr. A. van Deuzen, kantoorgenoot van
mr. Frederiks, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1955, is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 38 uur per week. In 1992 is hij uitgevallen met verslavings- en sociale problematiek. Sinds maart 1993 heeft appellant, met een onderbreking in 1996-1997, een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2007 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden die daarbij voor dit geding van belang zijn verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daarover heeft weergegeven. De Raad vemeldt hier dat het Uwv bij zijn op bezwaar genomen besluit van
18 november 2008 (het bestreden besluit) het besluit van 27 maart 2008 heeft gehandhaafd. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 26 mei 2008 ingetrokken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat in het bestreden besluit is uitgegaan van voldoende medische beperkingen en dat appellant met inachtneming van die beperkingen in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de door de bezwaararbeidsdeskundige aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegde functies. Het door appellant ingestelde beroep is daarom ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich niet met de aangevallen uitspraak kan verenigen. Appellant heeft daartoe gesteld dat hij verder beperkt is dan is aangenomen. Zijns inziens had een psychiatrische expertise moeten plaatsvinden. Ter ondersteuning van zijn stelling verwijst hij naar een brief van psychiater W. Brouwer van 12 november 2009 bij wie hij van februari tot november 2009 onder behandeling is geweest. Verder verwijst hij naar de medische kaart van zijn huisarts over het eerste halfjaar van 2010 en naar een brief van zijn behandelend psychiater H.S. Nandoe van
15 december 2010. Appellant heeft voorts gesteld dat onvoldoende is toegelicht waarom de door het Uwv gehanteerde functies voor hem geschikt zijn.
3.2. Het Uwv heeft erop gewezen dat de onder 3.1 genoemde informatie zijn bezwaarverzekeringsartsen geen aanleiding heeft gegeven het eerdere standpunt met betrekking tot de medische beperkingen van appellant op 26 mei 2008 te wijzigen. Ook een nieuwe ziekmelding van appellant begin 2009 geeft volgens het Uwv in medische zin geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen over die beperkingen.
4.1. De Raad is van oordeel dat naar de klachten en functionele beperkingen van appellant een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek is ingesteld. In de Functionele Mogelijkhedenlijst, zoals deze in de bezwaarfase definitief is vastgesteld, is mede op basis van een eigen medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening gehouden met alle medische informatie die toen voorhanden was. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover. De bezwaarverzekeringsarts heeft ook voldoende onderbouwd dat de nader door appellant in hoger beroep toegezonden informatie in vergelijking met die eerdere informatie geen nieuwe gegevens bevat met betrekking tot appellants belastbaarheid op de datum in geding. Dat geldt zowel voor de informatie van psychiater Brouwer, bij wie appellant pas naar aanleiding van een gebeurtenis begin 2009 in behandeling is gekomen, als voor de informatie van psychiater Nandoe bij wie hij in mei 2010 onder behandeling is gekomen. Hierdoor is er voor de Raad geen aanleiding om zich over de gezondheidstoestand van appellant op 26 mei 2008 nader te laten voorlichten door een medisch deskundige.
4.2. Naar het oordeel van de Raad is door het Uwv ook voldoende onderbouwd dat de functies, zoals deze in de bezwaarfase in aanmerking zijn genomen, op 26 mei 2008 voor appellant medisch geschikt konden worden geacht. Door de bezwaararbeidsdeskundige is in de bezwaarfase adequaat toegelicht waarom die functies geen overschrijding van appellants belastbaarheid meebrengen, waarbij specifiek aandacht is besteed aan zijn beperkte belastbaarheid voor het zich voldoende kunnen herinneren van dingen en voor geluidsbelasting.
4.3. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2011.