ECLI:NL:CRVB:2011:BP3959

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4309 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag Wajong-uitkering en de behandeling door het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het hoger beroep van appellant behandeld, die een aanvraag voor een Wajong-uitkering had ingediend. De Raad oordeelt dat het Uwv niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van het niet tijdig aanleveren van gevraagde informatie. Appellant had niet redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kunnen beschikken binnen de gestelde termijn. De Raad vernietigt het besluit van het Uwv en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de aanvraag inhoudelijk wordt behandeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursrechters om de mogelijkheden voor definitieve beslechting van geschillen te onderzoeken, vooral bij een te verwachten vernietiging van een besluit. De Raad concludeert dat er onvoldoende gegevens zijn om zelf in de zaak te voorzien, en dat een bestuurlijke lus een reële optie is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 9 februari 2011.

Uitspraak

09/4309 WAJONG-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2009, 08/951
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.H.H.J. Krijnen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van 28 april 2010 heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen. Bij brief van 22 juni 2010 heeft de Raad meegedeeld dat het vooronderzoek is voltooid. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
De enkelvoudige kamer van de Raad heeft de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellant, geboren op [in] 1951, heeft na het voortgezet onderwijs enkele jaren wetenschappelijk onderwijs gevolgd. Vervolgens heeft hij gedurende enkele - niet aansluitende - periodes via uitzendbureaus werkzaamheden verricht. Vanaf 1981 ontvangt hij een bijstandsuitkering.
1.3. Appellant heeft op een door het Uwv op 8 oktober 2007 ontvangen aanvraagformulier verzocht om toekenning van een uitkering krachtens de Wajong vanwege vóór zijn zeventiende levensjaar ingetreden arbeidsongeschiktheid ten gevolge van psychische klachten. In verband met die aanvraag heeft verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Na zijn onderzoek heeft verzekeringsarts K. Lemmers in zijn rapport van 27 november 2007 vastgesteld dat met de beschikbare gegevens geen adequaat verzekeringsgeneeskundige beoordeling mogelijk is. Bij brief van 29 november 2007 is appellant verzocht uiterlijk 28 december 2007 medische gegevens omtrent zijn arbeidsongeschiktheid te leveren, waardoor de verzekeringsarts tot een oordeel kan komen.
1.4. Bij besluit van 9 januari 2008 heeft het Uwv beslist dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen. Appellant heeft niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens verstrekt, zodat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 mei 2008 met verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 21 mei 2008 heeft appellant beroep ingesteld. In hetgeen in beroep naar voren is gebracht heeft het Uwv aanleiding gezien het besluit van 21 mei 2008 in te trekken en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 januari 2008 opnieuw in behandeling te nemen.
1.5. Bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes heeft informatie ingewonnen bij en verkregen van psychiater J.M.H. van Eijk, werkzaam bij de RIAGG. Bruintjes heeft in zijn rapport van 17 oktober 2008 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van Lemmers. Met verwijzing naar dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 21 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Het Uwv is van oordeel dat de aanvraag van appellant terecht en op goede gronden niet verder in behandeling is genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 mei 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat nu het Uwv inhoudelijk op de zaak is ingegaan dat besluit moet worden verstaan als een afwijzing van de aanvraag. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep primair aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden verstaan als een afwijzing van de aanvraag, aangezien het Uwv ook na heroverweging heeft beslist de aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Appellant heeft verder aangevoerd dat gezien de verkregen inlichtingen van psychiater Van Eijk aannemelijk is gemaakt dat hij al voor zijn zeventiende levensjaar leed aan stoornissen die hem sedertdien arbeidsongeschikt maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de aangevoerde gronden richt het hoger beroep van appellant zich alleen tot de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit.
4.2. De aangevoerde grond, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden verstaan als een afwijzing van de aanvraag, slaagt. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv met ongegrondverklaring van het bezwaar andermaal beslist dat de aanvraag van appellant op goede gronden niet verder in behandeling is genomen. De Raad kan niet anders concluderen dan dat het Uwv bij het bestreden besluit zijn besluit heeft gehandhaafd om de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Raad met betrekking tot de toepassing van artikel 4:5 van de Awb als volgt.
4.3.1. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, is gebleken dat het Uwv de aanvraag niet verder in behandeling heeft genomen omdat op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens de vraag welke beperkingen er op psychisch of somatisch gebied naar objectief medische gronden bij appellant op de leeftijd van 17 tot 24 jaar aanwezig waren, niet kan worden beantwoord. De Raad begrijpt dit standpunt aldus dat het Uwv heeft besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de behandeling van de aanvraag.
4.3.2. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3.3. In dit verband acht de Raad van belang dat appellant op het aanvraagformulier te kennen heeft gegeven welke zijn behandelende artsen zijn en dat hij bij zijn aanvraag heeft gevoegd de op verzoek van de gemeente Maastricht in het kader van de bijstandswetgeving uitgebrachte Rapportage medisch onderzoek arbeidsgeschiktheid van 17 december 2004 van H.A.A. Dautzenberg, arts, en het verslag van 14 september 2007 van J.W. Elsebroek, arbeidsdeskundige. Verzekeringsarts Lemmers heeft blijkens zijn rapport van 27 november 2007 kennis genomen van de in deze rapporten gegeven inlichtingen omtrent de gezondheidstoestand van appellant, maar heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater Van Eijk. Uit de door bezwaarverzekeringsarts Bruintjes bij psychiater Van Eijk ingewonnen inlichtingen blijkt dat appellant sinds 1997 min of meer continu bekend is bij de RIAGG en al eerder (in de jaren 90) kortere behandelepisodes had. Blijkens de gedingstukken is tussen partijen niet in geschil - en ook de Raad gaat daarvan uit - dat er omtrent de psychische gezondheidstoestand van appellant niet meer medische gegevens voorhanden zijn dan de vermelde inlichtingen van de gemeente Maastricht en de RIAGG.
4.3.4. Hetgeen in 4.3.3 is overwogen rechtvaardigt niet de conclusie dat appellant binnen de hem gegunde periode over de gevraagde gegevens redelijkerwijs had kunnen beschikken. Het Uwv was daarom niet bevoegd het buiten behandeling stellen van de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb te handhaven op de grond dat appellant niet tijdig de door het Uwv gevraagde informatie heeft verschaft. Dit betekent mede gelet op de heroverweging in het bestreden besluit dat door het Uwv op de aanvraag van appellant van 8 oktober 2007 wel inhoudelijk kan worden beslist. Hieruit volgt dat het bestreden besluit zal moeten worden vernietigd.
4.4. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt de Raad voorop, dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in, dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
4.5. In het voorliggende geval ziet de Raad, gelet op het gegeven dat thans te weinig gegevens beschikbaar zijn om zelf in de zaak in te voorzien, aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de aanvraag van appellant inhoudelijk wordt behandeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 21 oktober 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
KR