ECLI:NL:CRVB:2011:BP3890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-993 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstand op basis van weigering van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 9 januari 2009 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 20 oktober 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College had appellant een re-integratietraject aangeboden, maar appellant weigerde een arbeidsovereenkomst te tekenen, omdat hij eerst klachten met de wethouder wilde bespreken. Dit leidde tot een besluit van het College om de bijstand van appellant met 100% te verlagen voor de duur van een maand, omdat hij had geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat de door appellant geweigerde functie bij Dethon een voorziening is gericht op arbeidsinschakeling. De Raad concludeert dat het College appellant ten onrechte heeft verweten de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB niet te zijn nagekomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de Raad de aangevallen uitspraak vernietigt en het beroep tegen het besluit van 16 januari 2008 gegrond verklaart.

De Raad herroept het besluit van 13 september 2007 en bepaalt dat de bijstand van appellant met ingang van 29 augustus 2007 voor de duur van een maand met 50% van de bijstandsnorm wordt verlaagd. Tevens wordt het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,--. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 februari 2011.

Uitspraak

09/993 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, van 9 januari 2009, 09/162 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 januari 2011, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt vanaf 20 oktober 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op verzoek van het College heeft IMK Intermediair B.V. begin 2007 een beoordeling gemaakt van de kansen van appellant om een traject gericht op de uitstroom naar zelfstandig ondernemerschap met succes te doorlopen. Deze beoordeling is voor appellant negatief uitgevallen. Deze uitkomst is voor het College aanleiding geweest om een traject in te zetten gericht op de inschakeling van appellant in arbeid in loondienst. Bij brief van 19 juni 2007 heeft het College appellant geïnformeerd dat aan Dethon Integratie (hierna: Dethon) de opdracht is gegeven om een re-integratietraject voor hem te starten met als doel dat hij een kansrijke positie op de arbeidsmarkt verkrijgt. De beoogde ingangsdatum van dit traject was 1 juli 2007. Op 29 augustus 2007 is appellant een arbeidsovereenkomst aangeboden door Via Flex, het uitzendbureau van Dethon. Appellant heeft bij die gelegenheid geweigerd het aangeboden contract te tekenen, omdat hij eerst een aantal klachten met de wethouder van sociale zaken of de burgemeester wilde bespreken. Vervolgens heeft een doelmatigheidsonderzoek plaatsgevonden waarbij deze weigering is besproken en waarbij tevens is vastgesteld dat appellant weigert te solliciteren.
1.3. Bij besluit van 13 september 2007 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 29 augustus 2007 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Aan het besluit ligt ten grondslag dat appellant heeft geweigerd algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en ook nalatig is geweest om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Omdat bij het niet nakomen van meerdere verplichtingen de hoogste maatregel wordt opgelegd, is volstaan met de maatregel van 100% gedurende een maand.
1.4. Bij besluit van 16 januari 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 september 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 januari 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is bepaald dat onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB.
4.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover hier van belang, is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, te aanvaarden.
4.3. De Raad is van oordeel dat de door appellant geweigerde functie bij Dethon een voorziening is gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB. Deze in het kader van een re-integratietraject aan appellant aangeboden arbeidsplaats bij Dethon betreft gesubsidieerd werk in het kader van de WWB. Gelet op de hiervoor in 1.2 genoemde brief van het College van 19 juni 2007 is de aangeboden functie onmiskenbaar bedoeld om appellant te ondersteunen om een kansrijke positie op de arbeidsmarkt te verkrijgen. De omstandigheid dat appellant een arbeidsovereenkomst is aangeboden door Via Flex, het uitzendbureau van Dethon, en hij tegen een salaris bij Dethon werkzaamheden zou gaan verrichten, betekent niet dat de functie algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB betreft.
4.4. Het voorgaande betekent dat het College appellant ten onrechte heeft verweten de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB niet te zijn nagekomen. Het besluit tot verlaging van de bijstand van appellant berust derhalve niet op een juiste grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de Raad de aangevallen uitspraak zal vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 16 januari 2008 gegrond zal verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 9 eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB zal vernietigen.
4.5. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
4.6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover hier van belang, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op de arbeidsinschakeling.
4.7. Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Terneuzen (hierna: de Afstemmingsverordening).
4.8. Artikel 9, onder 2, onderdeel b, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de reïntegratieverordening een gedraging betreft die behoort tot de tweede categorie. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening wordt de maatregel bij een gedraging van de tweede categorie vastgesteld op 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.9. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat hij lijdt aan een huidziekte en allergisch is voor huisstofmijt. Derhalve is hij medisch gezien niet in staat om werkzaamheden te verrichten waarbij hij in contact komt met water, nattigheid en huisstofmijt. Naar de mening van appellant kon hij om die reden geen inpakwerkzaamheden verrichten. Naar het oordeel van de Raad is niet aannemelijk dat de door appellant aangevoerde medische beperkingen, zoals die ook blijken uit de tot de gedingstukken behorende medische rapportages, een beletsel vormden om de inpakwerkzaamheden te verrichten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, leveren inpakwerkzaamheden in het algemeen geen contact op met water of nattigheid en appellant heeft niet gesteld dat daarvan bij het onderhavige inpakwerk bij Dethon wel sprake was. Daarbij tekent de Raad aan dat appellant ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat het hem bekend was welke werkzaamheden hij bij Dethon zou moeten verrichten en dat hij deze werkzaamheden, die hij vanaf 23 oktober 2007 is gaan verrichten, na enige tijd om andere reden, het gaan bloeden van zijn handen, heeft gestaakt. Al aannemende dat, zoals appellant heeft gesteld, de werkzaamheden werden verricht in het magazijn waar het vuil is, betekent dit niet dat hij tijdens het werk in aanraking kwam met huisstofmijt. Aangezien, zoals het College heeft aangevoerd, Dethon, waar personen in WSW-verband werkzaam zijn, gewend is om bij het aanbieden van werk rekening te houden met medische beperkingen, acht de Raad aannemelijk dat appellant met in achtneming van zijn beperkingen daar de inpakwerkzaamheden kon verrichten. Appellant heeft derhalve, door de aangeboden functie op 29 augustus 2007 niet te aanvaarden, gehandeld in strijd met de op hem ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB rustende verplichting.
4.10. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat bij hem elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gelet hierop was het College ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand overeenkomstig de Afstemmingsverordening te verlagen. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de mate waarin de gedraging appellant kan worden verweten en zijn omstandigheden aanleiding moeten geven om de verlaging op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening te matigen. De omstandigheid dat appellant eind augustus 2007 niet bereid was het contract te ondertekenen omdat hij eerst een aantal klachten met de wethouder van sociale zaken of de burgemeester wilde bespreken, leidt de Raad niet tot het oordeel dat het niet nakomen van de onderhavige verplichting appellant slechts in verminderde mate kan worden verweten. De Raad stelt vast dat de Afstemmingsverordening geen specifieke bepaling bevat inzake samenloop van gedragingen die tot dezelfde categorie behoren en leidt uit artikel 8 van de Afstemmingsverordening af dat bij een dergelijke samenloop de bijstand wordt verlaagd met het percentage dat bij de betreffende categorie hoort, in dit geval de verlaging van de tweede categorie: 50% gedurende een maand.
4.11. Gelet op het voorgaande zal de Raad, onder herroeping van het besluit van 13 september 2007, bepalen dat de bijstand van appellant met ingang van 29 augustus 2007 voor de duur van een maand met 50% van de bijstandsnorm wordt verlaagd.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 16 januari 2008;
Herroept het besluit van 13 september 2007;
Bepaalt dat de bijstand van appellant met ingang van 29 augustus 2007 wordt verlaagd met 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, waarvan € 322,-- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2011.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) R. Scheffer.
BvW