de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Zuid, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 september 2009, 09/461 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 27 januari 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 7 december 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Haagmans, werkzaam bij de politieregio Limburg-Zuid. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Overdam, werkzaam bij FNV NPB te Woerden.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is werkzaam bij de politieregio Limburg-Zuid, aanvankelijk in de functie van [naam functie A], salarisschaal 7. Bij besluit van 5 september 2008, uitgereikt op 23 oktober 2008 (hierna: wijzigingsbesluit), is hij met ingang van 6 september 2008 benoemd in de met salarisschaal 8 gewaardeerde functie van [naam functie B] (hierna: [functie B]). In het wijzigingsbesluit is onder punt 4 bepaald dat na ommekomst van een leerperiode van zes maanden op basis van een ontwikkelingsgesprek/beoordeling wordt bezien of de functie van technisch rechercheur passend blijkt te zijn; onder punt 5 is bepaald dat betrokkene bij een volledige functievervulling, hetgeen uit een daartoe opgemaakte beoordeling zal dienen te blijken, bevorderd wordt naar de functieschaal.
1.2. Betrokkene heeft tegen het wijzigingsbesluit bezwaar gemaakt, omdat in het besluit ten onrechte niet de afspraak is opgenomen, dat hij na zes maanden bij een goede beoordeling wordt bevorderd naar de functieschaal. Betrokkene heeft verzocht deze afspraak alsnog in het besluit op te nemen.
1.3. Bij besluit van 20 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 september 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en aan appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het bepaalde in haar uitspraak.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden, door een oordeel te geven over de vraag of de inschaling van betrokkene in de functieschaal, zes maanden na de benoeming in de nieuwe functie, kon worden geweigerd. Wat betreft de wel in geding zijnde vraag of de beweerdelijk gedane toezegging dat betrokkene na zes maanden bij een goede beoordeling zou worden bevorderd naar de functieschaal, in het primaire besluit had moeten worden opgenomen, heeft appellant gesteld dat een dergelijke verplichting niet in artikel 10 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) gelezen kan worden. Voorts heeft appellant gesteld dat hij niet gehouden kan worden aan een toezegging van een personeelsmanagementadviseur (hierna: pma), die afwijkt van beleid waartoe het Divisie Management Team (hierna: DMT) van de Divisie Regionale Recherche reeds eerder besloten had. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd, en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant terecht gesteld, dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden, door een oordeel te geven over de vraag of bevordering van betrokkene naar de functieschaal, zes maanden na zijn benoeming in de nieuwe functie, kon worden geweigerd. Deze vraag betreft immers de houdbaarheid van het besluit van appellant van 18 maart 2009, waarbij aan appellant een toelage is toegekend, in plaats van een bevordering naar de functieschaal; tegen dit besluit is een afzonderlijke bezwarenprocedure aanhangig.
4.2. De Raad zal vervolgens een oordeel geven over de wel in geding zijnde rechtsvragen.
4.3. In artikel 10, eerste lid, van het Barp is bepaald wat er tenminste in een akte van aanstelling moet worden vermeld. In artikel 10, zesde lid, van het Barp is bepaald dat wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aan de ambtenaar schriftelijk moet worden meegedeeld. Appellant heeft er terecht op gewezen dat in deze bepalingen niet valt te lezen, dat een toezegging als door betrokkene gesteld in het desbetreffende wijzigingsbesluit had moeten worden opgenomen. Naar het oordeel van de Raad kan er echter niet aan worden voorbijgezien dat appellant (in het licht van artikel 10 van het Barp onverplicht) in het wijzigingsbesluit, onder punt 5, heeft opgenomen “dat betrokkene bij een volledige functievervulling, hetgeen uit een daartoe opgemaakte beoordeling zal dienen te blijken, bevorderd wordt naar de functieschaal”, en dat deze bepaling uit het wijzigingsbesluit volgens betrokkene in strijd is met hetgeen hem is toegezegd. Gegeven de keuze van appellant om in het wijzigingsbesluit een dergelijke bepaling op te nemen over de voorwaarden voor bevordering, kon betrokkene er aanspraak op maken dat deze bepaling een correcte weergave vormt van hetgeen tussen partijen rechtens geldt.
4.4. De Raad staat thans voor de vraag of de afspraak waarop betrokkene zich beroept tussen partijen heeft te gelden. De Raad stelt vast dat over de gang van zaken met betrekking tot de sollicitatie van betrokkene en de daarbij gemaakte afspraken de lezingen van partijen uiteenlopen. Uit de gedingstukken maakt de Raad op dat in het verleden bij benoeming in de functie van [naam functie B] ten aanzien van de toepassing van artikel 6 van het BBP begunstigend beleid werd gevoerd inhoudend dat reeds na zes maanden na benoeming in de nieuwe functie bevordering naar de bijbehorende functieschaal plaatsvond. Door het DMT is vervolgens besloten dit beleid te wijzigen door voortaan artikel 6, derde lid, van het BBP aldus uit te leggen dat eerst tot bevordering kan worden overgegaan bij volledige functievervulling, waarvan pas sprake kan zijn na afronding van de vereiste opleiding. Wat betreft het tijdstip van deze beleidswijziging heeft appellant gesteld dat het besluit voorafgaand aan de onderhavige selectieprocedure is genomen. Uit het verslag van de vergadering van het DMT van 1 juli 2008 is echter af te leiden, dat pas op die dag tot de beleidswijziging is besloten. De Raad acht voorts aannemelijk dat publicatie van de beleidswijziging op intranet eerst heeft plaatsgevonden na het tijdstip waarop aan betrokkene was meegedeeld - 13 juni 2008 volgens betrokkene, 2 juli 2008 volgens appellant - dat hij voor de functie van [naam functie B.] in aanmerking kwam.
4.5. De Raad maakt voorts uit de gedingstukken op dat betrokkene van de teamchef [functie B], [naam teamchef], tijdens de sollicitatieprocedure heeft begrepen dat hij - net als al zijn voorgangers in die functie - na afronding van de interne opleiding, dat wil zeggen na zes maanden, naar schaal 8 zou worden bevorderd. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat toen in augustus 2008, tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek met de pma [H.] het voornemen ter sprake kwam om aan betrokkene na zes maanden een toelage te verstrekken in plaats van een bevordering, betrokkene zich heeft beroepen op de bij hem gewekte verwachting, waarop de pma heeft aangegeven dit te willen terugkoppelen en vervolgens, nadat hij dat gedaan had, heeft aangegeven dat betrokkene niet de dupe mocht worden van nieuw beleid en dat hij dus ook na zes maanden bevorderd zou worden naar schaal 8. Vervolgens is in het verslag van het startgesprek van betrokkene met zijn nieuwe leidinggevende [naam leidinggevende] op 8 september 2008 deze afspraak gedetailleerd en ondubbelzinnig herhaald. Bovendien is het bestaan van deze afspraak bevestigd door de hogere leidinggevende [naam hogere leidinggevende] in een e-mailbericht van 13 november 2008.
4.6. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling, dat het hier slechts gaat om een verwachting, gewekt door een niet beslissingsbevoegde pma, waardoor appellant niet gebonden kan zijn. De Raad acht in dit geval van belang, dat het niet gaat om een toezegging van de pma die onmiskenbaar in strijd is met de geldende regels, maar om het ophelderen van de niet op voorhand duidelijke kwestie of betrokkene nog onder het oude, begunstigende beleid valt. Het verschaffen van een antwoord op een dergelijke vraag - voor zover nodig na terugkoppeling binnen de organisatie - behoort bij uitstek tot het domein van de pma en de bij de sollicitatieprocedure betrokken leidinggevenden. Naar het oordeel van de Raad had de gang van zaken in dit geval, waarbij de pma eerst na terugkoppeling zijn toezegging heeft gedaan, welke toezegging vervolgens tweemaal is bevestigd door leidinggevenden van betrokkene, voor appellant aanleiding moeten vormen, voor zover nodig met gebruikmaking van zijn inherente bevoegdheid tot afwijking van het nieuwe, volgens appellant toepasselijke, beleid, het oude beleid op betrokkene van toepassing te verklaren. Dit brengt mee dat de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond heeft verklaard. Appellant zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
5. Voorgaande overwegingen brengen met zich mee dat aan de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen beslissing op bezwaar van 7 december 2009, die de Raad op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geding mede beoordeelt, de grondslag is komen te ontvallen, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- aan kosten van rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Vernietigt het besluit van 7 december 2009;
Draagt appellant op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2008 met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en K.J. Kraan en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011.