ECLI:NL:CRVB:2011:BP3833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2826 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van bijstandsverplichtingen na vijf jaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het verzoek om kwijtschelding van bijstandsverplichtingen werd afgewezen. Appellant had in 2002 een overeenkomst gesloten met een ambtenaar van de gemeente Noordwijk, waarin werd gesteld dat de maandelijkse vordering van € 45,-- na vijf jaar zou eindigen en het eventuele openstaande bedrag zou worden kwijtgescholden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen bewijs is voor deze afspraak en dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk terecht de kwijtschelding heeft afgewezen. De Raad verwijst naar de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat er een overeenkomst is gesloten die de kwijtschelding rechtvaardigt. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen de eerdere terugvordering van de bijstandsverplichtingen, waardoor deze in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad oordeelt dat het verzoek van appellant om de ambtenaar als getuige te horen niet in redelijkheid kon worden ingewilligd, omdat er geen bewijs is dat de ambtenaar een toezegging heeft gedaan die appellant gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2826 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2009, 08/5039 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.C. Blok, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 december 2010 heeft mr. G. van der Meij, advocaat te Katwijk aan Zee, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Evers, kantoorgenoot van mr. Van der Meij. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het College de over de periode van 1 september 1998 tot en met 22 juni 2000 ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van ? 53.571,29 (€ 24.309,59) van appellant heeft teruggevorderd. Appellant heeft tegen het besluit op bezwaar van 19 november 2001, waarbij de terugvordering met een verbeterde motivering is gehandhaafd, geen beroep ingesteld zodat deze terugvordering in rechte onaantastbaar is geworden. Voorts is niet in geschil dat het College ter aflossing van de vordering sinds 1 juni 2002 maandelijks € 45,-- inhoudt op appellants uitkering.
1.2. Met een brief van 16 september 2007 heeft appellant zich tot het College gewend met de mededeling dat hij met de heer [[ S.] (hierna: [ S.]), destijds ambtenaar van de gemeente Noordwijk, in mei 2002 is overeengekomen dat de maandelijkse vordering van € 45,-- na een periode van 5 jaar beëindigd zou zijn en dat het eventuele nog openstaande bedrag zou worden kwijtgescholden. Die termijn van 5 jaar is inmiddels verstreken.
1.3. Het College heeft de brief opgevat als een kwijtscheldingsverzoek en dit verzoek bij besluit van 16 oktober 2007 afgewezen.
1.4. Bij besluit van 28 mei 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 16 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen het College te kunnen volgen in het aanmerken van de brief van 16 september 2007 als een verzoek om kwijtschelding. Het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank verworpen.
3. In hoger beroep is door appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek [ S.] over deze kwestie te horen. Voorts kan appellant zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank over het vertrouwensbeginsel.
4. De Raad, zich beperkend tot de punten van geschil, komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 8:60, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de rechtbank getuigen kan oproepen en deskundigen en tolken kan benoemen.
4.2. De rechtbank was, gelet op de onder 4.1 genoemde bepaling, bevoegd maar niet verplicht in te gaan op het verzoek van appellant om [ S.] als getuige op te roepen om hem te horen. De Raad is niet gebleken dat de rechtbank er in het onderhavige geval niet in redelijkheid van heeft kunnen afzien om [ S.] als getuige op te roepen. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat [ S.] op de door appellant ondertekende machtiging van 22 mei 2002 de aantekening "60 x € 45,-" heeft geplaatst, nog daargelaten welke betekenis aan een dergelijke aantekening moet worden gehecht. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat het rapport verhaal/terugvordering van 13 juni 2002 geen enkele aanwijzing bevat dat tussen [ S.] en appellant is afgesproken dat na een periode van 5 jaar kwijting zou worden verleend. In de rapportage wordt slechts geadviseerd akkoord te gaan met het terugbetalingsvoorstel van appellant om de vordering van € 24.309,59 af te lossen, door met ingang van juni 2002 € 45,-- per maand op de uitkering in te houden en een nieuw onderzoek te verrichten naar de draagkracht van appellant en mogelijk het maandelijks af te lossen bedrag te verhogen indien appellants financiële situatie wijzigt. In het rapport wordt geen enkele termijn genoemd gedurende welke appellant zou moeten aflossen. De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat het door appellant op 22 mei 2002 ondertekende machtigingsformulier geen beperking kent in tijd, terwijl daarin ook niets staat vermeld over kwijtschelding. Integendeel: in dat formulier machtigt appellant de gemeente Noordwijk om van zijn uitkering een bedrag van € 45,-- per maand in te houden ter aflossing van de vordering van € 24.309,59 ingevolge de Algemene bijstandswet “…tot voor genoemd bedrag is voldaan”. De Raad is bovendien van oordeel dat, gelet op de verstreken tijd sinds mei 2002, gerede twijfel zou kunnen bestaan aan de waarde van een getuigenverhoor van [ S.].
4.3. Het stond appellant vrij zelf de getuige ter zitting van de rechtbank mee te brengen of hem daartoe op te roepen, doch hij heeft daar, evenals in hoger beroep, van afgezien. De Raad gaat voorbij aan de stelling van appellant dat het voor hem onmogelijk was om [ S.] op te roepen omdat [ S.] niet meer werkzaam is voor de gemeente Noordwijk en hij diens personalia niet kent, nu de gemachtigde van appellant ter zitting niet heeft ontkend dat er andere juridische mogelijkheden bestaan om achter de identiteit van [ S.] te komen.
4.4. Met betrekking tot het herhaalde beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Raad dat, zoals hij herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht, een dergelijk beroep slechts kan slagen indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2, geen sprake.
4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD