ECLI:NL:CRVB:2011:BP3824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3038 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de herziening van haar WAO-uitkering door het Uwv. Appellante, die voorheen werkzaam was als sectormanager, is sinds 21 november 2002 arbeidsongeschikt door buik- en darmklachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving zij vanaf 14 november 2003 een WAO-uitkering, aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv op 10 december 2008 besloten om haar uitkering per 11 februari 2009 te verlagen naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst, niet gewijzigd diende te worden. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de inschatting van de belastbaarheid te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellante de eerder aangevoerde gronden herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat deze gronden niet nieuw zijn en reeds door de rechtbank zijn verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 februari 2011.

Uitspraak

10/3038 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 april 2010, 09/5559
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als sectormanager voor 32 uur per week. Voor deze werkzaamheden is zij op 21 november 2002 uitgevallen wegens buik- en darmklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 14 november 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2008 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 11 februari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts P. Momberg. Deze arts heeft appellante aansluitend op de hoorzitting van 2 april 2009 lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht, waarbij zij kennis heeft genomen van de door haar bij de behandelend sector ingewonnen medische informatie en de door appellante tijdens de bezwaarprocedure overgelegde informatie van de huisarts van 27 januari 2009, de chiropractor van 25 mei 2009 en van de brief van de internist J.W. van ’t Wout van 4 juni 2009. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportages van 11 juni 2009 en 25 juni 2009 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts T.E. Jacobs-van der Spek vastgestelde – en, blijkens het overleg met de stafverzekeringsarts, door de verzekeringsarts G.F.A.F. Slooff onderschreven – belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2008. Hierin is onder meer een urenbeperking van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week opgenomen en is neergelegd dat om goed te functioneren in arbeid er een toilet in de buurt dient te zijn. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige W. van Keeken de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en in haar rapportage van 25 juni 2009 geconcludeerd dat één functie komt te vervallen. Op basis van drie resterende functies heeft Van Keeken het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op 65,3%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2009 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellante met ingang van 11 februari 2009 gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geweest en zijn er geen aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist zou zijn. Daartoe heeft de rechtbank – kort weergegeven – overwogen dat twee verzekeringsartsen, evenals de bezwaarverzekeringsarts, appellante lichamelijk en psychisch hebben onderzocht, waarbij de bezwaarverzekeringsarts tevens informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts heeft volgens de rechtbank voldoende duidelijk gemotiveerd dat appellante is aangewezen op niet te stresserend en fysiek niet te zwaar werk, bij voorkeur in de nabijheid van een toilet. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om aan de inschatting van de belastbaarheid te twijfelen. De in beroep overgelegde informatie van de uroloog en de gynaecoloog is door bezwaarverzekeringsarts Momberg beoordeeld en levert, zoals blijkt uit haar rapportage van 8 maart 2010, geen aanleiding op appellante meer beperkt te achten. De rechtbank kan zich dan ook vinden in de FML van 31 oktober 2008.
3.2. Met betrekking tot de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank overwogen dat voor zover sprake is van signaleringen bij de geduide functies, deze door de bezwaararbeidsdeskundige zijn voorzien van een inzichtelijke en verifieerbare toelichting. De rechtbank is voldoende overtuigd dat de belastbaarheid van appellante door de belasting in de functies van assistent consultatiebureau (sbc-code 372091), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en samensteller kunststof en rubberindustrie (sbc-code 271130) – anders dan appellante stelt – niet wordt overschreden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante geschikt geacht kan worden voor de functies van assistent consultatiebureau en productiemedewerker industrie. Zij is niet beperkt op de items 2.8 en 4.22 en 4.10 en 5.5, en op deze items is geen signalering afgegeven. De rechtbank vermag, met het Uwv, voorts niet in te zien waarom het dragen van beschermende kleding problematisch is gelet op het frequente toiletbezoek, waarbij is opgemerkt dat van een werkgever verwacht mag worden dat er een goede toiletgelegenheid in de buurt is.
4. In hoger beroep heeft gemachtigde van appellante de in beroep naar voren gebrachte gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Dientengevolge acht appellante de geduide functies niet passend.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Appellant heeft in hoger beroep alleen gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Uit hetgeen appellante in hoger beroep, zonder nadere (medische) onderbouwing, heeft gesteld, blijkt niet waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op juiste wijze uiteengezet waarom de beroepsgronden niet slagen. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die daartoe hebben geleid. Hij onderschrijft ook het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten.
5.3. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M. Mostert.
KR