als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 oktober 2010, 09/1020 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 2 februari 2011
Het College heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens betrokkene heeft mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen, bij brief van
10 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek om voorlopige voorziening is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 januari 2011. Partijen zijn daar - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
1.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
1.3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.4. Ten behoeve van betrokkene, geboren [in] 1921, is op 21 januari 2009 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een woonvoorziening in de vorm van een traplift aangevraagd.
1.5. Het College heeft die aanvraag bij besluit van 20 maart 2009 afgewezen en het bezwaar van betrokkene tegen dat besluit bij beslissing op bezwaar van 26 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 26 mei 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan betrokkene een voorziening in de vorm van plaatsing van een traplift wordt verstrekt. Zij heeft daartoe overwogen dat het standpunt van het College dat sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van verblijf in een instelling geen stand houdt en zij heeft zelf in de zaak voorzien omdat van betrokkene in verband met zijn vergevorderde leeftijd niet kan worden gevergd dat hij nadere besluitvorming door het College afwacht.
3.1. In hoger beroep heeft het College zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het College heeft tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb in de vorm van schorsing van de aangevallen uitspraak. Ter onderbouwing is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien nu daarvoor onvoldoende feitelijke gegevens voorhanden waren. Onduidelijk is of het plaatsen van een traplift technisch mogelijk is en of betrokkene in staat is om de traplift zelfstandig te bedienen. Het College heeft er voorts op gewezen dat een traplift een voorziening is die onomkeerbaar is. Verzocht is om op grond van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.2. Namens betrokkene zijn de standpunten van het College gemotiveerd weersproken. Bij brief van 10 januari 2011 is meegedeeld dat betrokkene op 22 december 2010, gezien toenemende gevaarzetting en een verslechterende gezondheidssituatie, is opgenomen in zorgvoorziening Herbergier Grathem te Grathem. Gelet hierop zal betrokkene zich niet verzetten tegen toewijzing van de door het College gevorderde voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het College wil met de gevorderde voorlopige voorziening bereiken dat hangende het hoger beroep geen uitvoering behoeft te worden gegeven aan de aangevallen uitspraak.
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat betrokkene te kennen heeft gegeven zich niet te zullen verzetten tegen toewijzing van deze voorziening nu er recent een nieuwe situatie is ontstaan en hij sinds 22 december 2010 niet meer verblijft in de woning waarvoor een traplift is gevraagd. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de gevorderde voorlopige voorzieningen toewijzen en bepalen dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst totdat in de hoofdzaak uitspraak zal zijn gedaan.
4.3. De voorzieningenrechter ziet gelet op artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet geen ruimte voor de door het College gevraagde toepassing van artikel 8:86 van de Awb nu de aangevallen uitspraak door een meervoudige kamer van de rechtbank is gedaan en de mogelijkheid van kortsluiting in hoger beroep in dat geval niet openstaat.
5. De voorzieningenrechter ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek van het College om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
Schorst de werking van de aangevallen uitspraak totdat op het hoger beroep is beslist.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.