[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 november 2008, 08/2924 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 februari 2011
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 21 december 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 21 februari 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van psychologische behandelingen. Deze aanvraag is bij besluit van het College van 11 april 2008 afgewezen.
1.2. Bij besluit van 20 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2008 ongegrond verklaard. Daaraan is met toepassing van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Wet werk en bijstand (WWB) ten grondslag gelegd dat de kosten in de voorliggende voorziening, in dit geval de Zorgverzekeringswet (Zvw) als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd ten tijde in geding niet tot het basispakket van de ziektekostenverzekering behoorden.
4.3. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet behoort tot de prestaties die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan bijstandsverlening in de weg. De Raad is van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Dit brengt met zich dat de Raad het College en de rechtbank volgt in hun oordeel dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een beoordeling van de door appellant gestelde medische noodzaak van de behandelingen waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd. In dit licht bezien is evenmin van betekenis dat een deel van de kosten door de zorgverzekeraar wel is vergoed op grond van de aanvullende verzekering.
4.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad evenals de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB om af te wijken van artikel 15, eerste lid, van de WWB. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank op dat punt.
4.5. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.