ECLI:NL:CRVB:2011:BP3373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-514 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1970, had op 9 september 2008 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv had de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat hij op en na zijn 17de verjaardag niet als jonggehandicapte kon worden beschouwd.

De Raad heeft de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv bevestigd, die de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant op 31 december 1996 hebben vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn klachten op of rond zijn 17de verjaardag zodanig waren dat hij beperkingen had in het verrichten van arbeid. Appellant had aangevoerd dat de informatie van psycholoog Smit doorslaggevend zou moeten zijn, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende aanknopingspunten bood om aan de eerdere conclusies te twijfelen.

De Raad concludeerde dat het Uwv de besluitvorming had moeten baseren op de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW), die voor de Wajong in werking trad, maar dat de inhoudelijke bepalingen in beide wetten nagenoeg gelijkluidend zijn. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2011.

Uitspraak

10/514 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 december 2009, 09/619 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 4 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, thans advocaat te Hoogezand, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft mr. Dieters een aantal stukken van psycholoog/psychotherapeut drs. M.M. Smit ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak op 6 januari 2011 verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Namens appellant is verschenen mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren [ in] 1970, heeft bij het Uwv een op 9 september 2008 gedateerde aanvraag ingediend om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2.1. Appellant is daarop onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Na kennisneming van de brief van de hiervoor in rubriek I genoemde psycholoog Smit van 20 november 2008 en de brief van de praktijk van de appellant behandelend huisarts van 21 november 2008 heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 26 november 2008 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant aangenomen 31 december 1996, de datum van ziekmelding bij Vedior.
2.2. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv in een rapport van 12 december 2008 geconcludeerd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
2.3. Bij besluit van 18 december 2008 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant op en na de dag dat hij 17 jaar werd niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden om als jonggehandicapte te worden beschouwd.
3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Na onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2009 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Na weergave van het wettelijk kader heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de – voldoende onderbouwde – conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv, dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant gesteld dient te worden op 31 december 1996, en dus niet eerder. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant na zijn 17de verjaardag een opleiding (MDGO-AW) heeft afgerond (in 1994), zijn vervangende dienstplicht (van 18 maanden) heeft vervuld en gedurende enige maanden werkzaamheden heeft verricht bij een uitzendbureau [ V] De (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv hebben met appellant gesproken, informatie ingewonnen bij de huisartsenpraktijk van appellant en kennis genomen van de informatie van psycholoog Smit van 20 november 2008 en 4 februari 2003. Na het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 juni 2009 heeft appellant geen stukken overgelegd die reden geven tot twijfel aan de juistheid van dat rapport en evenmin is gebleken van discrepantie tussen het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en de door appellant voor 16 juni 2009 aangedragen gegevens, aldus de rechtbank.
5.1. In hoger beroep is door appellant aangevoerd dat de door hem ingediende informatie van psycholoog Smit doorslaggevend zou moeten zijn. Ter zitting is ook door appellant gesteld dat de besluitvorming van het Uwv een inadequate reactie op zijn aanvraag om een Wajong-uitkering is, nu geen uitdrukkelijk onderzoek is gedaan naar de situatie van appellant op zijn 17de en 18de verjaardag.
5.2. Het Uwv handhaaft het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat appellant niet arbeidsongeschikt was op zijn 17de verjaardag.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. De Raad stelt vast dat het Uwv de besluitvorming heeft gebaseerd op de bepalingen uit de Wajong. Deze wet is echter pas met ingang van 1 januari 1998 in werking getreden. Het Uwv had de besluitvorming dan ook moeten baseren op de – met ingang van 1 januari 1998 ingetrokken – Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Aangezien het – voor zover hier van belang – inhoudelijk in beide wetten om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de Raad het betreden besluit als een weigering een uitkering met toepassing van de AAW toe te kennen, zoals ook de rechtbank in feite heeft gedaan.
6.2. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv met betrekking tot de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor onjuist te houden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant in hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn klachten op of rond zijn 17de verjaardag zodanig waren, dat daardoor ook reeds beperkingen tot het verrichten van arbeid aanwezig waren. Ook de door appellant ingediende informatie van psycholoog Smit bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Hierbij wijst de Raad op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 juni 2009, waarin deze het standpunt dat er onvoldoende argumenten zijn om aan te nemen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op een eerder moment (dan
31 december 1996) is gelegen, afdoende heeft onderbouwd.
6.3. Ten slotte is de Raad van oordeel dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het Uwv inadequaat heeft gereageerd op de aanvraag van appellant. Het Uwv heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant vastgesteld op 31 december 1996 en dus niet eerder. In het bestreden besluit is uitdrukkelijk neergelegd dat appellant op zijn 17de verjaardag niet arbeidsongeschikt was. Van een inadequate reactie van het Uwv is dan ook geen sprake. Voor zover appellant meent dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie op en rond zijn 17de en 18de verjaardag overweegt de Raad dat appellant zijn aanvraag eerst op 9 september 2008 heeft ingediend, derhalve ruim
20 jaar na zijn 17de verjaardag en dat niet kan worden ingezien dat appellant niet in staat was deze aanvraag eerder in te dienen. Naar vaste rechtspraak van de Raad moet het nadeel van de omstandigheid dat de medische situatie van appellant op en na zijn 17de verjaardag, bij gebreke van medische gegevens in die periode, niet exact meer valt vast te stellen, voor rekening en risico van appellant worden gebracht.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) M. Mostert.
JL