ECLI:NL:CRVB:2011:BP3324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2010, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 april 2009, waarbij zijn WAO-uitkering met ingang van 21 november 2008 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd.
Tijdens de zitting op 22 december 2010 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.R. Ali, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat het verzekeringsgeneeskundig protocol voor depressieve stoornissen niet was gevolgd. Hij voerde ook aan dat de rechtbank had verzuimd het bestreden besluit te vernietigen wegens een gebrek aan een deugdelijke medische grondslag, met name omdat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 november 2008 een verborgen beperking zou bevatten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen doorslaggevende betekenis hadden en dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant en dat er geen sprake was van een verborgen beperking. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op functies die medisch geschikt waren voor appellant berustte. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er waren geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
Deze uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.