ECLI:NL:CRVB:2011:BP3324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3551 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2010, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 april 2009, waarbij zijn WAO-uitkering met ingang van 21 november 2008 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd.

Tijdens de zitting op 22 december 2010 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.R. Ali, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat het verzekeringsgeneeskundig protocol voor depressieve stoornissen niet was gevolgd. Hij voerde ook aan dat de rechtbank had verzuimd het bestreden besluit te vernietigen wegens een gebrek aan een deugdelijke medische grondslag, met name omdat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 november 2008 een verborgen beperking zou bevatten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen doorslaggevende betekenis hadden en dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant en dat er geen sprake was van een verborgen beperking. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op functies die medisch geschikt waren voor appellant berustte. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er waren geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Deze uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.

Uitspraak

10/3551 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2010, 09/1520 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Voor appellant is verschenen mr. J.R. Ali, advocaat te ’s-Gravenhage. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep van appellant is gericht tegen het besluit van 7 april 2009 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 28 november 2008. Daarbij is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 november 2008 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant zich – onder meer – op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu geen gebruik is gemaakt van het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis. Tevens heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd het bestreden besluit te vernietigen wegens het ontbreken van een deugdelijke medische grondslag, nu de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 november 2008 een verborgen beperking bevat op het aspect frequent zware lasten hanteren tijdens het werk.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Voor wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit kent de Raad evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van die artsen zorgvuldig en weloverwogen geweest en houdt de FML van 6 november 2008 voldoende rekening met alle beperkingen van appellant. Daarbij tekent de Raad – onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 september 2009 (LJN BJ7873) – aan dat een verzekeringsgeneeskundig protocol geldt als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling waarbij het protocol niet dwingend voorschrijft dat alle daarin genoemde onderdelen van de beoordeling dan wel alle aspecten die zich bij een depressieve stoornis mogelijk voor kunnen doen ook expliciet door de (bezwaar)verzekeringsarts moeten worden besproken. De Raad acht van belang dat bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon met zijn rapportage van 13 februari 2009 genoegzaam heeft gemotiveerd dat, rekening houdende met de door de behandelend psycholoog G.G. Haringsma vastgestelde dysthyme stoornis bij een GAF-score van 70, in de FML voldoende beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren.
4.3. De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat de FML van 6 november 2008 op item 4.16 een verborgen beperking bevat. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat appellant niet in staat is om gedurende ongeveer een uur per werkdag frequent lasten te hanteren van ongeveer 15 kilogram en niet aan de normaalwaarde kan voldoen. Daarom is op item 4.16 een beperking aangenomen. In de toelichting is vermeld dat appellant wel lasten kan hanteren tot 10 kilogram. Daarmee is van een verborgen beperking als aan de orde in de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Raad van 23 februari 2007 (LJN AZ9153) geen sprake.
4.4. Met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige M. Prosée van 1 april 2009, in samenhang bezien met de Notities functiebelasting van 13 november 2008, is naar het oordeel van de Raad voldoende inzichtelijk gemaakt dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen zware lasten behoeven te worden gehanteerd die een gewicht van 10 kilogram te boven gaan. Met de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering staat ook voldoende vast dat de belasting op het aspect “tillen” in de functie van productiemedewerker industrie niet tot een overschrijding van de met de FML van 6 november 2008 verwoorde belastbaarheid van appellant leidt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de schatting berust op functies die in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn te achten.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit is voorzien van een juiste medische en arbeidskundige grondslag. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M. Mostert.
JL