[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 november 2009, 09/576 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 februari 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft G. Grote Beverborg, adviseur bezwaar en beroep van de Algemene Nederlandse Gehandicaptenorganisatie, gevestigd te Oldenzaal, een brief van psychiater P. Richter van 8 november 2010 in het geding gebracht, waarop door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv op 25 november 2010 is gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 december 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
1.1. Nadat appellant in september 1983 zijn werkzaamheden als shovelmachinist wegens vermoeidheidsklachten ten gevolge van een hartklepafwijking had moeten staken, is hij met ingang van 5 september 1984 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling met toepassing van het tot 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit heeft een verzekeringsarts van het Uwv dossierstudie verricht en appellant onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Appellant heeft daarbij aangegeven snel moe te zijn, gemakkelijk te zweten en aanvallen te hebben waarbij hij zich niet goed voelt. Hij werkt 8 uur per week als klusjesman doch dat gaat hem niet gemakkelijk af. In haar rapport van 30 september 2008, na ontvangen inlichtingen van de neuroloog, aangevuld op 18 november 2008, heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant is aangewezen op fysiek niet zwaar werk en werk dat niet op gevaar opleverende plaatsen wordt verricht. Verder is hij aangewezen op werk zonder frequente deadlines, zonder hoge tijdsdruk en zonder nachtdiensten. De belastbaarheid van appellant is weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 30 september 2008. Vervolgens heeft een arbeiddeskundige van het Uwv na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op ruim 19%. Bij besluit van
18 december 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 19 februari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 18 december 2008 bezwaar gemaakt.
2. In de bezwaarfase heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en informatie van de huisarts van appellant verkregen. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 12 maart 2009 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het primaire medische oordeel over de belastbaarheid van appellant. Bij besluit van 23 maart 2009 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 december 2008 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 23 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, met de bepaling dat aan appellant het griffierecht dient te worden vergoed. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek hebben gedaan, dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd. Nu van de zijde van appellant geen nadere gegevens zijn ingebracht, die een ander licht werpen op zijn belastbaarheid op de datum in geding of die tot twijfel leiden aan de vaststelling daarvan door het Uwv, heeft de rechtbank geen reden gezien de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv pas in de beroepsfase voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellant blijft.
4.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij vanwege zijn klachten volledig arbeidsongeschikt is. Hij vindt dat voorbij is gegaan aan de door hem ervaren geheugenproblemen, pijn- en vermoeidheidsklachten, in welk verband hij ook heeft gewezen op de zogeheten MAOC-richtlijn. Ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft appellant de in rubriek I van deze uitspraak vermelde brief van psychiater Richter in het geding gebracht.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is te achten. De artsen hebben de informatie van de behandelaars van appellant bij hun onderzoeken betrokken. Niet gebleken is dat daarbij niet gehandeld is in overeenstemming met de MAOC-richtlijn. De Raad merkt daarbij op dat de klachten van appellant slechts ten dele objectiveerbaar zijn. In het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, biedt de subjectieve opvatting van appellant over zijn arbeidsmogelijkheden onvoldoende grondslag om de medische grondslag van het bestreden besluit aan te tasten. De brief van psychiater Richter van 8 november 2010, waaruit naar voren komt dat in 2010 sprake is (geweest) van toegenomen klachten en een opname op de PAAZ, bevat naar het oordeel van de Raad geen aanknopingspunten met betrekking tot de belastbaarheid van appellant op de datum in geding (19 februari 2009), zoals ook de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 25 november 2010 heeft geconcludeerd.
4.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellant voor de hem voorgehouden functies uiteindelijk voldoende is toegelicht.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2011.
(get.) T.J. van der Torn.