ECLI:NL:CRVB:2011:BP2964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3169 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag voor arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv had in 2006 besloten haar uitkering per 30 augustus 2006 in te trekken, omdat zij in staat werd geacht om 4 uur per dag arbeid te verrichten. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante, ondanks haar psychische klachten, niet meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was vastgelegd. Appellante herhaalde in hoger beroep haar stelling dat er ten onrechte geen urenbeperking in de FML was opgenomen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het besluit van het Uwv voldoende medische grondslag had. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om gemiddeld 8 uur per dag te werken en dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch geschikt waren. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 februari 2011.

Uitspraak

10/3169 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 april 2010, 09/3904 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.L. Timmermans, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Voor het Uwv verscheen M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij herbeoordelingen vanaf 1994 is steeds tot uitgangspunt genomen dat appellante in staat is om gedurende 4 uur per dag arbeid te verrichten. Bij besluit van 30 juni 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 30 augustus 2006 ingetrokken. Bij een onderzoek van appellante in maart 2006 was de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat een urenbeperking niet langer nodig was en op korte termijn een verbetering van de psychische toestand van appellante kon worden verwacht. Beslissend op het bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2006 de intrekking van de WAO-uitkering gehandhaafd.
1.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 2 november 2006 bij uitspraak van 26 juni 2007 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv geen voldoende motivering had gegeven voor het vervallen van de urenbeperking. Nadat het Uwv van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep was gekomen heeft de Raad bij uitspraak van 10 april 2009, LJN BI0936, de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Naar het oordeel van de Raad had de bezwaarverzekeringsarts informatie moeten inwinnen bij de huisarts van appellante. De opvatting van de bezwaarverzekeringsarts, die niet bij de hoorzitting aanwezig was geweest, over het beloop van de depressie mist een voldoende onderbouwing.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens appellante onderzocht op 23 april 2009 en informatie verkregen van de huisarts van appellante. Bij besluit van 29 juli 2009 heeft het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellante en de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 30 augustus 2006 gehandhaafd. De bezwaarverzekeringsarts heeft andermaal de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onderschreven. Appellante wordt in staat geacht om met de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies meer dan 85% van haar maatmaninkomen te verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante in verband met haar psychische klachten niet meer beperkt is dan uit de FML volgt en dat een urenbeperking niet nodig is. Ten minste drie van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank in medisch opzicht voor appellante geschikt. De rechtbank ziet in de frequente blaasontstekingen van appellante geen belemmering voor het verrichten van arbeid in dienst van een werkgever en appellante voldoet aan de gestelde diploma-eisen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling herhaald dat ten onrechte geen urenbeperking in de FML is opgenomen. De frequente blaasontstekingen en haar psychische klachten leiden tot vermoeidheid en energieverlies en doen een urenbeperking noodzakelijk zijn. Appellante heeft verder haar standpunt gehandhaafd dat zij geen reëel aanbod is op de arbeidsmarkt en dat de geselecteerde functies niet passend zijn, omdat zij niet steeds voldoet aan de diploma-eisen en de belasting in de functies op enkele items haar mogelijkheden te boven gaan.
3.2. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het besluit van 29 juli 2009 een voldoende medische grondslag heeft. Er is geen reden te twijfelen aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts beschreven en in de FML verwoorde belastbaarheid van appellante. De brieven van de uroloog Y.D. Dubbelman van 1 juni 2010 en 9 december 2010, die appellante in hoger beroep heeft ingebracht, onderbouwen niet het standpunt van appellante dat zij in het geheel niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen of in verband met recidiverende blaasontstekingen een verzuim zal hebben van een zodanige omvang dat van een reële deelname aan het arbeidsproces geen sprake is. Evenmin kan in die brieven steun worden gevonden voor de opvatting dat zij op medische gronden arbeid, waarvan de belasting in overeenstemming is met haar mogelijkheden en beperkingen, slechts gedurende een deel van een werkdag zou kunnen verrichten. De brief van de uroloog van 1 juni 2010 bevat geen enkele motivering en in de brief van 9 december 2010 valt niet meer te lezen dan dat appellante zegt belemmeringen te ondervinden in haar dagelijkse activiteiten. De bezwaarverzekeringsarts heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen en voldoende onderbouwd dat, mede gelet op het activiteitenpatroon van appellante, een verdergaande beperking van werktijden dan opgenomen in de FML niet nodig is. Appellante wordt in staat geacht om gemiddeld 8 uur per dag te werken. Het Uwv heeft aannemelijk gemaakt dat de maximering op 8 uur per dag in de rapportage van bezwaarverzekeringsarts van 25 november 2008 een verschrijving is. De FML van 1 maart 2006, die op 2 februari 2007 aan een nieuwe werkinstructie is aangepast, verwoordt dat appellante ten aanzien van het aantal arbeidsuren per dag en per week ‘enigszins beperkt’ is. Dat komt overeen met een mogelijk geachte arbeidstijd van ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week.
4.2. De rechtbank kan ook gevolgd worden in haar oordeel dat aan de schatting ten minste drie functies ten grondslag liggen die in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Met de rapportage van de arbeidsdeskundige van 12 februari 2007 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 maart 2007 is voldoende toegelicht dat de belasting in de functies van stikster meubelbekleding, monteuse en lederwarenmaakster de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat. Daaruit volgt dat onbesproken kan blijven of de functie van modinette, zoals appellante heeft betoogd, een belasting kent die niet van haar kan worden gevergd. Ook kan onbesproken blijven of in die functie een diploma-eis geldt waaraan zij niet voldoet, omdat de opleiding die appellante met een diploma afrondde niet een niveau had dat overeenkomt met de in de Arbeidsmogelijkhedenlijst genoemde MBO-opleiding.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) M. Mostert.
EK